De Schot Adam Smith is samen met David Hume de bekendste vertegenwoordiger van wat nu de Schotse Verlichting wordt genoemd. Dit is de periode tussen ongeveer 1740 en 1790 waarin Schotland op wetenschappelijk en literair gebied een grote bloeitijd beleefde. De Schotse Verlichting is lange tijd in de schaduw van de Franse en Duitse Verlichting gebleven, maar zij is enkele decennia geleden als het ware ‘herontdekt’.
Adam Smith werd in 1723 geboren in het dorpje Kircaldy en studeerde in Glasgow en Oxford. De laatste universiteit stond toen niet zo hoog stond aangeschreven als tegenwoordig, en het beviel Smith daar dan ook maar matig. Het academische leven in Schotland was uitdagender. De vrijgezel Smith zou gedurende dertien jaar hoogleraar filosofie aan de universiteit in Glasgow zijn. Later deed hij bovendien nuttige kennis op in het meer praktische leven, in het bijzonder als hoofd van de douane in Edinburgh.
Het was deze praktische kennis die hem van pas kwam bij het schrijven van het boek dat hem tegenwoordig het meest beroemd maakt: An Inquiry Into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, kortweg The Wealth of Nations. Door dit in 1776 gepubliceerde boek geldt Smith als de grondlegger van de economie. Hij betoont zich een warm aanhanger van een vrije markteconomie.
Omdat hij sindsdien als dé verdediger van het kapitalisme wordt beschouwd, heeft het misverstand postgevat dat Smith een pleitbezorger zou zijn geweest van de belangen van het grootkapitaal. Maar Smith verdedigde de vrije markt niet omdat deze gunstig zou zijn voor (grote) ondernemingen maar omdat een vrije markt het meest gunstig is voor alle burgers in hun economische rol als consumenten. Het is niet uit goedheid dat ondernemers de wensen van consumenten vervullen maar zij worden daartoe door concurrentie geprikkeld. Een producent die een te slecht product of een waardeloze dienst levert en/of daarvoor een hoge prijs vraagt, verliest klanten aan een concurrent die betere waar voor een lagere prijs biedt. Vrije toetreding van (nieuwe) ondernemers tot de markt is hiertoe essentieel.
Smith bezag het economische leven niet (zoals tot dan toe het geval was) vanuit de belangen van de vorst (die vooral meer belastingen wilde kunnen heffen) of van de ondernemers, maar vanuit die van individuele burgers en hun vrijwillige samenwerkingsverbanden. Een land bereikt niet de hoogste welvaart indien een overheid de economie van bovenaf dirigeert, maar wanneer burgers de vrijheid wordt gelaten hun eigenbelang te dienen. Smith noemde het door hem voorgestane economisch model een ‘system of natural liberty’. In zo’n toestand van natuurlijke vrijheid vinden vraag en aanbod elkaar vanzelf als ware het gedreven door een ‘onzichtbare hand’. Die onzichtbare hand staat niet, zoals tot de dag van vandaag door menigeen ter linkerzijde wel wordt gedacht, voor een sturende overheid maar voor het prijsmechanisme. Dat zorgt ervoor dat mensen die elkaar zelfs in het geheel niet kennen in een vrije marktstelsel toch in elkaars noden zullen gaan voorzien.
Smith beschreef in The Wealth of Nations tevens hoe door arbeidsdeling de productie spectaculair kon worden verhoogd. Waar één arbeider indien hij geheel op zichzelf spelden zou moeten maken er hooguit twintig per dag kan produceren, kunnen tien arbeiders door zich elk op een onderdeel van het productieproces toe te leggen wel 50.000 spelden per dag maken. Het is zo’n innovatie die tot economische groei leidt.
Hoewel Adam Smith beroemd is geworden als econoom was hij eigenlijk moraalfilosoof, een filosoof van goed en kwaad. Zelf zag hij niet The Wealth of Nations maar The Theory of Moral Sentiments als zijn belangrijkste boek. Hij publiceerde daarvan een eerste versie in 1759, maar bleef er zijn hele leven aan sleutelen tot en met de herziene zesde editie uit 1790.
Kort gezegd betoogt Smith in The Theory of Moral Sentiments dat ons besef van goed en kwaad niet van boven komt (of: bestaat uit wat kerken ons voorhouden en proberen op te leggen), maar dat het tot stand komt als gevolg van ons menselijk verkeer. Wij mensen bepalen door samen te leven en door daarop te reflecteren wat we als ‘goed’ beschouwen en wat als ‘slecht’. Dit berust op ons vermogen tot wat Smith ‘sympathy’ noemt, en niet zozeer als sympathie maar als empathie – inlevingsvermogen – moet worden vertaald. Door ons te verplaatsen in anderen stellen wij ons voor hoe wij in hun plaats zouden hebben gehandeld. Als iemand denkt: net zoals hij of zij, dan noemen we die handeling ‘goed’; denkt iemand zelf in een bepaalde situatie anders te zullen handelen, dan beoordeelt iemand zo’n handeling als ‘slecht’.
Omdat wij niet alleen anderen bekijken maar ons ook bewust zijn door onze medemensen te worden bekeken, passen mensen hun handelingen aan op wat zij verwachten dat lof dan wel afkeuring zal oogsten. De mens wil immers aardig worden gevonden en doet daarom liever iets dat door anderen zal worden toegejuicht dan iets dat door die anderen zal worden veroordeeld. Enerzijds wordt de mens dus zelfs bij de moraal gedreven door eigenbelang, anderzijds heeft dat eigenbelang een grote sociale component.
In The Wealth of Nations bepleit Smith een zeer terughoudende overheid. Die behelst echter wel degelijk meer dan wat vaak 'de nachtwakersstaat’ wordt genoemd: handhaven van het recht en defensie tegen vreemde agressie. Ook in infrastructuur (in zijn tijd: wegen, vaarwegen, dijken e.d.) en in het bieden van een zekere mate aan onderwijs, zag Smith belangrijke staatstaken.
De meer precieze inrichting van de overheid had aan de orde moeten komen in een boek waaraan Smith wel heeft gewerkt maar dat hij nooit heeft gepubliceerd. Hij was nogal perfectionistisch ingesteld en was niet tevreden met het manuscript, dat hij dan ook bij zijn dood liet vernietigen. Een indruk van wat dit boek zou hebben moeten opleveren, kunnen wij krijgen door aantekeningen die studenten van hem hebben gemaakt tijdens zijn colleges. Deze natuurlijk nog minder volmaakte college-aantekeningen zijn na zijn dood als Lectures on Jurisprudence uitgegeven.
Op talloze manieren wordt Adam Smith nog altijd geëerd. Op de universiteit van Glasgow, waar hij hoogleraar was, staat een standbeeld op een enigszins verstopte plek. In 2008 werd echter op de ‘Royal Mile’ in Edinburgh een prominent standbeeld onthuld. Ook buiten zijn eigen Schotland staan standbeelden van hem. Zijn gezicht prijkt bovendien op het Britse bankbiljet van £ 20,-.
De Schot Adam Smith is samen met David Hume de bekendste vertegenwoordiger van wat nu de Schotse Verlichting wordt genoemd. Dit is de periode tussen ongeveer 1740 en 1790 waarin Schotland op wetenschappelijk en literair gebied een grote bloeitijd beleefde. De Schotse Verlichting is lange tijd in de schaduw van de Franse en Duitse Verlichting gebleven, maar zij is enkele decennia geleden als het ware ‘herontdekt’.
Adam Smith werd in 1723 geboren in het dorpje Kircaldy en studeerde in Glasgow en Oxford. De laatste universiteit stond toen niet zo hoog stond aangeschreven als tegenwoordig, en het beviel Smith daar dan ook maar matig. Het academische leven in Schotland was uitdagender. De vrijgezel Smith zou gedurende dertien jaar hoogleraar filosofie aan de universiteit in Glasgow zijn. Later deed hij bovendien nuttige kennis op in het meer praktische leven, in het bijzonder als hoofd van de douane in Edinburgh.
Het was deze praktische kennis die hem van pas kwam bij het schrijven van het boek dat hem tegenwoordig het meest beroemd maakt: An Inquiry Into the Nature and Causes of the Wealth of Nations, kortweg The Wealth of Nations. Door dit in 1776 gepubliceerde boek geldt Smith als de grondlegger van de economie. Hij betoont zich een warm aanhanger van een vrije markteconomie.
Omdat hij sindsdien als dé verdediger van het kapitalisme wordt beschouwd, heeft het misverstand postgevat dat Smith een pleitbezorger zou zijn geweest van de belangen van het grootkapitaal. Maar Smith verdedigde de vrije markt niet omdat deze gunstig zou zijn voor (grote) ondernemingen maar omdat een vrije markt het meest gunstig is voor alle burgers in hun economische rol als consumenten. Het is niet uit goedheid dat ondernemers de wensen van consumenten vervullen maar zij worden daartoe door concurrentie geprikkeld. Een producent die een te slecht product of een waardeloze dienst levert en/of daarvoor een hoge prijs vraagt, verliest klanten aan een concurrent die betere waar voor een lagere prijs biedt. Vrije toetreding van (nieuwe) ondernemers tot de markt is hiertoe essentieel.
Smith bezag het economische leven niet (zoals tot dan toe het geval was) vanuit de belangen van de vorst (die vooral meer belastingen wilde kunnen heffen) of van de ondernemers, maar vanuit die van individuele burgers en hun vrijwillige samenwerkingsverbanden. Een land bereikt niet de hoogste welvaart indien een overheid de economie van bovenaf dirigeert, maar wanneer burgers de vrijheid wordt gelaten hun eigenbelang te dienen. Smith noemde het door hem voorgestane economisch model een ‘system of natural liberty’. In zo’n toestand van natuurlijke vrijheid vinden vraag en aanbod elkaar vanzelf als ware het gedreven door een ‘onzichtbare hand’. Die onzichtbare hand staat niet, zoals tot de dag van vandaag door menigeen ter linkerzijde wel wordt gedacht, voor een sturende overheid maar voor het prijsmechanisme. Dat zorgt ervoor dat mensen die elkaar zelfs in het geheel niet kennen in een vrije marktstelsel toch in elkaars noden zullen gaan voorzien.
Smith beschreef in The Wealth of Nations tevens hoe door arbeidsdeling de productie spectaculair kon worden verhoogd. Waar één arbeider indien hij geheel op zichzelf spelden zou moeten maken er hooguit twintig per dag kan produceren, kunnen tien arbeiders door zich elk op een onderdeel van het productieproces toe te leggen wel 50.000 spelden per dag maken. Het is zo’n innovatie die tot economische groei leidt.
Hoewel Adam Smith beroemd is geworden als econoom was hij eigenlijk moraalfilosoof, een filosoof van goed en kwaad. Zelf zag hij niet The Wealth of Nations maar The Theory of Moral Sentiments als zijn belangrijkste boek. Hij publiceerde daarvan een eerste versie in 1759, maar bleef er zijn hele leven aan sleutelen tot en met de herziene zesde editie uit 1790.
Kort gezegd betoogt Smith in The Theory of Moral Sentiments dat ons besef van goed en kwaad niet van boven komt (of: bestaat uit wat kerken ons voorhouden en proberen op te leggen), maar dat het tot stand komt als gevolg van ons menselijk verkeer. Wij mensen bepalen door samen te leven en door daarop te reflecteren wat we als ‘goed’ beschouwen en wat als ‘slecht’. Dit berust op ons vermogen tot wat Smith ‘sympathy’ noemt, en niet zozeer als sympathie maar als empathie – inlevingsvermogen – moet worden vertaald. Door ons te verplaatsen in anderen stellen wij ons voor hoe wij in hun plaats zouden hebben gehandeld. Als iemand denkt: net zoals hij of zij, dan noemen we die handeling ‘goed’; denkt iemand zelf in een bepaalde situatie anders te zullen handelen, dan beoordeelt iemand zo’n handeling als ‘slecht’.
Omdat wij niet alleen anderen bekijken maar ons ook bewust zijn door onze medemensen te worden bekeken, passen mensen hun handelingen aan op wat zij verwachten dat lof dan wel afkeuring zal oogsten. De mens wil immers aardig worden gevonden en doet daarom liever iets dat door anderen zal worden toegejuicht dan iets dat door die anderen zal worden veroordeeld. Enerzijds wordt de mens dus zelfs bij de moraal gedreven door eigenbelang, anderzijds heeft dat eigenbelang een grote sociale component.
In The Wealth of Nations bepleit Smith een zeer terughoudende overheid. Die behelst echter wel degelijk meer dan wat vaak 'de nachtwakersstaat’ wordt genoemd: handhaven van het recht en defensie tegen vreemde agressie. Ook in infrastructuur (in zijn tijd: wegen, vaarwegen, dijken e.d.) en in het bieden van een zekere mate aan onderwijs, zag Smith belangrijke staatstaken.
De meer precieze inrichting van de overheid had aan de orde moeten komen in een boek waaraan Smith wel heeft gewerkt maar dat hij nooit heeft gepubliceerd. Hij was nogal perfectionistisch ingesteld en was niet tevreden met het manuscript, dat hij dan ook bij zijn dood liet vernietigen. Een indruk van wat dit boek zou hebben moeten opleveren, kunnen wij krijgen door aantekeningen die studenten van hem hebben gemaakt tijdens zijn colleges. Deze natuurlijk nog minder volmaakte college-aantekeningen zijn na zijn dood als Lectures on Jurisprudence uitgegeven.
Op talloze manieren wordt Adam Smith nog altijd geëerd. Op de universiteit van Glasgow, waar hij hoogleraar was, staat een standbeeld op een enigszins verstopte plek. In 2008 werd echter op de ‘Royal Mile’ in Edinburgh een prominent standbeeld onthuld. Ook buiten zijn eigen Schotland staan standbeelden van hem. Zijn gezicht prijkt bovendien op het Britse bankbiljet van £ 20,-.
leur de Beaufort en Patrick van Schie, Het Liberalenboek (Zwolle, 2011);
Patrick van Schie, ‘Inlevingsvermogen als liberaal fundament. 250 jaar The Theory of Moral Sentiments van Adam Smith’, Liberaal Reveil, juni 2009, pp. 75-84;
Evert Schoorl, ‘Adam Smith (1723-1790) & Jean-Baptiste Say (1767-1823)’, in: Mark van de Velde red., Marktmeesters. Portretten van vooraanstaande liberale economen (Amsterdam, 2004) pp. 21-48;
Adam Smith, The Theory of Moral Sentiments (1759-1790);
Adam Smith, Lectures on Jurisprudence (1762-1766);
Adam Smith, The Wealth of Nations (1776).