Een verrassende liberaal premier in 1891
In 1891 wonnen de liberalen, nadat voor het eerst in Nederland een confessioneel kabinet drie jaar lang het land had bestuurd, de verkiezingen met een eigen absolute meerderheid. Die hadden zij eerder in de jaren tachtig ook al bezeten, maar hun onderlinge verdeeldheid had de totstandkoming van een liberaal kabinet destijds in de weg gestaan. Die verdeeldheid was er nog steeds, maar in de zomer van 1891 bleek zij voor de vorming van een kabinet wel te kunnen worden overwonnen. Zo kon voor het eerst sinds 1877-1879 weer een volledig liberaal kabinet aantreden. Maar wie had de leiding? De functie minister-president bestond nog niet. Formaties waren indertijd allesbehalve openbaar. Zij verliepen (dus) wel heel wat vlotter dan tegenwoordig; en zo ook in 1891.
De grootste liberale kranten dachten aanvankelijk dat Tak van Poortvliet, een voorman van de liberale linkervleugel, leiding aan het kabinet zou geven. Maar wat bleek: als eerste was beëdigd Gijsbert van Tienhoven. Dit duidde erop dat hij de formateur was geweest en daarmee de nieuwe voorzitter was van de ministerraad. Van Tienhoven had tot dan toe in de politiek geen hoofdrol gespeeld. Maar hij genoot de voorkeur van koningin-regentes Emma, die naar verluid bovendien een hekel had aan Tak van Poortvliet. Indertijd kon de vorst(in) nog echt een eigen stem stempel op de formatie drukken. Het zou immers constitutioneel ‘haar’ kabinet worden.
Van Tienhoven was wel bekend als burgemeester van Amsterdam, een ambt dat hij reeds 11½ jaar bekleedde. En al ongeveer even lang was hij lid van de Eerste Kamer, maar daar had hij zich laten kennen als iemand die weinig het woord nam. Politiek Den Haag was al met al verrast dat Van Tienhoven de nieuwe ‘premier’ was. Volgens de liberaal van de uiterste linkerzijde Pieter Tak (niet te verwarren met Tak van Poortvliet) waren veel politici zelfs ‘boos’. Een op de rechtervleugel van het liberalisme te situeren Tweede Kamerlid, Willem Hendrik de Beaufort, merkte op: ‘Het ministerie Tienhoven-Tak [van Poortvliet!; PvS] werd al dadelijk een schip met twee masten genoemd.’
Van Tienhovens eerste vijftig jaar
Gijsbert van Tienhoven (Gijs voor intimi) werd op 12 februari 1841 geboren in De Werken en Sleeuwijk, gelegen in het Noord-Brabantse Land van Altena (een protestants gebied). Hij was de 8e van 13 kinderen uit een rijk aannemersgezin. Zijn vader was een stille, noest werkende zakenman; zijn moeder wijdde zich aan de opvoeding van de kinderen. Gijsbert ging in 1860 in Utrecht studeren, waar hij zes jaar later in de rechten promoveerde op een proefschrift getiteld ‘Beschouwingen over rechtspersoonlijkheid’. Het was geen bijster diepgravende studie; de geringe omvang (ongeveer honderd bladzijden) was voor die tijd overigens niet ongebruikelijk.
Na kortstondig te hebben gewerkt als advocaat en als ambtenaar op het departement van Justitie, trad Van Tienhoven op 1 april 1869 aan als hoogleraar op het Athenaeum Illustre te Amsterdam, de voorloper van de UvA. Hoewel hij ‘de veelal dorre leerstof, smakelijk’ wist te maken voor zijn studenten, beviel het hem niet. Zijn leeropdracht was hem te breed, de faculteit te klein; pas in 1876 zou dit Athenaeum een volwaardige universiteit worden. Van Tienhoven was twee jaar daarvoor al vertrokken.
Hij was de Amsterdamse gemeentepolitiek in gegaan, en werd korte tijd later wethouder van Financiën. In die functie verschoof hij een deel van de gemeentelijke lastendruk van de middenstand naar de meer vermogenden. Tevens maakte hij een aanvang met de vervanging van bedompte kelderwoningen door aantrekkelijker arbeiderswoningen. Zijn tegenstanders wierpen hem ‘staatsgevaarlijke’ opvattingen voor de voeten; er werd zelfs spottend gevraagd of hij soms vond dat de staat voortaan ook in voeding diende te voorzien. Maar Van Tienhoven won het pleit met 16 tegen 14 stemmen.
In maart 1878 werd Van Tienhoven in de Tweede Kamer gekozen. In de krap twee jaar dat hij er lid van was, sprak hij precies twaalf keer plenair. Meestal ging het over de bevoegdheden van en de belastingheffing door gemeenten en provincies. Daarnaast sprak hij bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de belasting op ‘ongebouwd eigendom (grond) en over de kanalenwet van minister Tak van Poortvliet. Van Tienhoven verdedigde dit laatste wetsontwerp (dat in de aanleg van een Amsterdam-Rijnkanaal voorzag), maar de wet werd verworpen hetgeen de val van het liberale kabinet-Kappeyne van de Coppello inluidde.
Begin 1880 aanvaardde Van Tienhoven de benoeming tot burgemeester van Amsterdam. Terug in de hoofdstad zette hij onder andere de bouw van betere woningen voor arbeiders door. Maar ten tijde van zijn burgemeesterschap vond ook de beruchte ‘palingoproer’ (1886) plaats. Bijzondere belangstelling toonde Van Tienhoven voor de bevordering van de kunsten. Onder meer werd het (huidige) Rijksmuseum in zijn ambtsperiode geopend. Kort na zijn benoeming tot burgemeester werd Van Tienhoven eveneens lid van de Eerste Kamer. Zoals aan het begin al beschreven vroeg hij daar niet vaak het woord. Wanneer hij sprak, dan was het met een ‘zachte kalmte in de stem’. De parlementair verslaggever die dit opmerkte noemde hem verder een ‘man zonder domineerende passies’ en met een ‘aangename hoffelijkheid van betoogtrant’. Maar deze journalist vond hem tevens een middelmatig spreker. Van Tienhoven gold reeds in 1890 als ‘een bezadigd’ en zelfs ‘een deftig Staatsman’. En daarbij als ‘iemand met een te diplomatieke natuur’.
Het kabinet-Van Tienhoven en zijn bijzondere stranding
De typering ‘een schip met twee masten’ voor het kabinet-Van Tienhoven was niet zo vreemd. Er zaten meer vooraanstaande liberalen in de nieuwe ploeg – bijvoorbeeld de latere premier Pierson, die optrad als minister van Financiën – maar de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken Tak van Poortvliet had een streepje voor. Hij stelde als voorwaarde voor zijn toetreding tot het kabinet dat een verregaande uitbreiding van het kiesrecht voorrang zou genieten boven sociale hervormingen; zoals een (door Van Tienhoven zeer gewenste) ouderdomsvoorziening [dat is pensioen] en de door tal van liberalen verlangde invoering van de leerplicht. Tak van Poortvliets opstelling werd als ‘progressief’ verkocht, al kun je je afvragen wat er progressief was aan het op de lange baan schuiven van de leerplicht en sociale wetgeving. Veel door links-liberalen voor ‘behoudend’ versleten liberalen achtten die kwesties zeker zo urgent.
Daarbij kwam dat Tak van Poortvliet een briefje aan de formateur schreef dat geheim bleef. De beoogde minister van Binnenlandse Zaken eiste in dit ‘Amice-briefje’ dat mocht zijn kieswetsvoorstel door de Kamer worden verworpen of het zou ‘zijdelingsche tegenwerking’ ondervinden, de Tweede Kamer werd ontbonden. Van Tienhoven ging akkoord maar meldde alleen de eerste voorwaarde aan de koningin-regentes Emma (bij wie het ontbindingsrecht niet alleen formeel maar toen nog feitelijk lag). Wat onder ‘zijdelingsche tegenwerking’ moest worden verstaan bleef onbesproken. Formateur Van Tienhoven selecteerde vervolgens de andere ministers in nauwe samenspraak met Tak van Poortvliet, die de Haagse politiek beter kende. Maar op deze manier werd Tak van Poortvliet een soort ‘superminister’ (zouden we tegenwoordig zeggen).
Gelukkig voor het kabinet konden de belangrijke belastingwetten van Pierson worden goedgekeurd voordat Tak van Poortvliet zijn ontwerp-kieswet klaar had. Van Tienhoven werd zelf minister van Buitenlandse Zaken, een terrein waarop in die jaren weinig belangwekkends gebeurde. Zijn voornaamste wapenfeit was de totstandkoming van een conferentie over internationaal privaatrecht. Zelf zag hij hierin meteen ook een bijdrage aan de wereldvrede. G.A. van Hamel, de auteur van een eerste uitvoerige levensschets, merkte op dat de vraag over oorlog of vrede wel door heel andere factoren werd bepaald. Hij had gelijk, maar Van Hamel had wel het ‘voordeel’ te kunnen oordelen met de kennis van 1916….
Vanaf het aantreden van het kabinet was duidelijk dat de uitbreiding van het kiesrecht gevoelig lag; de liberalen waren er zelf over verdeeld. Tak van Poortvliet ging met zijn voorstel menigeen te ver. Toch deden de meeste liberalen in de Tweede Kamer hun best het ontwerp zo bij te stellen dat het politiek breed aanvaardbaar kon worden. Een van de amendementen kwam van het liberale Kamerlid De Meyier, die met zijn amendement een meerderheid voor het wetsontwerp wilde bewerkstelligen. Tak van Poortvliet gaf in de Tweede Kamer niet te kennen dat het amendement voor hem onaanvaardbaar was. Maar hij maakte dit vlak voor de stemming wel duidelijk tijdens een bijeenkomst van het kabinet.
Het al genoemde rechts-liberale Tweede Kamerlid De Beaufort analyseerde jaren nadien: ‘Tak [van Poortvliet] besloot den ministerraad voor de stemming bijeen te roepen. En gaf daar tot groote verbazing van Tienhoven en waarschijnlijk ook van andere collega’s te kennen dat hij na de aanneming van het amendement de wet zou intrekken. Tienhoven had toen moeten zeggen: doe wat ge wilt, maar zeg uw voornemen eerst aan de Kamer en zoo gij dit niet wilt doen dan zal ik het als premier doen. Maar Tienhoven had blijkbaar het hoofd verloren. De intrekking volgde en veroorzaakte algemeen verbazing.’
Van Tienhoven was zo verbolgen over de onverhoedse daad van Tak van Poortvliet dat hij als enige minister direct aftrad, ruim 2½ jaar na zijn aantreden. De rest van zijn eigen kabinet bleef aan tot de speciaal uitgeschreven voortijdige verkiezingen. Die stonden geheel in het teken van voor of tegen Tak van Poortvliet. De ‘Takkianen’ verloren deze strijd. Maar naast Tak van Poortvliet raakten meer hoofdrolspelers gedesillusioneerd. De Meyier, de voorsteller van het fatale amendement die dit zeker had ingetrokken indien Tak van Poortvliet zijn ‘onaanvaardbaar’ openlijk had uitgesproken, was ‘geknakt’ en nog jaren nadien in de war.
Voor Van Tienhoven zelf was de gang van zaken eveneens een zware slag. Koningin-regentes Emma, met wie hij al over enkele benoemingen aan het hof had gebotst, vergaf hem het verzwijgen van het ‘Amice-briefje’ (tijdens de formatie) niet. Van Tienhoven had zijn bekomst van het politieke bedrijf. Eerst trok hij zich terug in de Eerste Kamer, waar hij diezelfde zomer nog betoogde dat hij de regentes wel degelijk naar behoren had ingelicht. Drie jaar later werd hij benoemd tot Commissaris van de Koningin in Noord-Holland (een ambt dat hij nog 14½ jaar zou vervullen). In oktober 1914 stierf hij op 73-jarige leeftijd aan een hartstilstand. Zijn kabinet had een van de roerigste episodes uit onze parlementaire geschiedenis opgeleverd. Zelf bleek Van Tienhoven echter te bezadigd voor het politieke toneel. Hij was een bekwaam bestuurder, maar wist zich in het heetst van de strijd eigenlijk niet goed raad.
1. G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag, 1980) p. 211.
2. P.L. Tak, ‘Nederlandsche politiek. Indrukken van den dag’, De Nieuwe Gids, 1892, pp. 144-155.
3. Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 (Den Haag, 1993) II, p. 1011.
4. Overlijdensbericht in Het nieuws van den dag, 10 oktober 1914.
5. G.A. van Hamel, ‘Levensbericht van mr. G. van Tienhoven’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1916, pp. 312-372, p. 338.
6. Frans Netscher, Uit ons parlement. Portretten en schetsen uit de Eerste en Tweede Kamer (1890) pp. 179-183.
7. Van Hamel, ‘Levensbericht’.
8. Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort, p. 1012.
9. Ibidem.
10. Redevoering van Van Tienhoven op 25 juli 1894 in: Handelingen Eerste Kamer 1894, pp. 32-33.
Een verrassende liberaal premier in 1891
In 1891 wonnen de liberalen, nadat voor het eerst in Nederland een confessioneel kabinet drie jaar lang het land had bestuurd, de verkiezingen met een eigen absolute meerderheid. Die hadden zij eerder in de jaren tachtig ook al bezeten, maar hun onderlinge verdeeldheid had de totstandkoming van een liberaal kabinet destijds in de weg gestaan. Die verdeeldheid was er nog steeds, maar in de zomer van 1891 bleek zij voor de vorming van een kabinet wel te kunnen worden overwonnen. Zo kon voor het eerst sinds 1877-1879 weer een volledig liberaal kabinet aantreden. Maar wie had de leiding? De functie minister-president bestond nog niet. Formaties waren indertijd allesbehalve openbaar. Zij verliepen (dus) wel heel wat vlotter dan tegenwoordig; en zo ook in 1891.
De grootste liberale kranten dachten aanvankelijk dat Tak van Poortvliet, een voorman van de liberale linkervleugel, leiding aan het kabinet zou geven. Maar wat bleek: als eerste was beëdigd Gijsbert van Tienhoven. Dit duidde erop dat hij de formateur was geweest en daarmee de nieuwe voorzitter was van de ministerraad. Van Tienhoven had tot dan toe in de politiek geen hoofdrol gespeeld. Maar hij genoot de voorkeur van koningin-regentes Emma, die naar verluid bovendien een hekel had aan Tak van Poortvliet. Indertijd kon de vorst(in) nog echt een eigen stem stempel op de formatie drukken. Het zou immers constitutioneel ‘haar’ kabinet worden.
Van Tienhoven was wel bekend als burgemeester van Amsterdam, een ambt dat hij reeds 11½ jaar bekleedde. En al ongeveer even lang was hij lid van de Eerste Kamer, maar daar had hij zich laten kennen als iemand die weinig het woord nam. Politiek Den Haag was al met al verrast dat Van Tienhoven de nieuwe ‘premier’ was. Volgens de liberaal van de uiterste linkerzijde Pieter Tak (niet te verwarren met Tak van Poortvliet) waren veel politici zelfs ‘boos’. Een op de rechtervleugel van het liberalisme te situeren Tweede Kamerlid, Willem Hendrik de Beaufort, merkte op: ‘Het ministerie Tienhoven-Tak [van Poortvliet!; PvS] werd al dadelijk een schip met twee masten genoemd.’
Van Tienhovens eerste vijftig jaar
Gijsbert van Tienhoven (Gijs voor intimi) werd op 12 februari 1841 geboren in De Werken en Sleeuwijk, gelegen in het Noord-Brabantse Land van Altena (een protestants gebied). Hij was de 8e van 13 kinderen uit een rijk aannemersgezin. Zijn vader was een stille, noest werkende zakenman; zijn moeder wijdde zich aan de opvoeding van de kinderen. Gijsbert ging in 1860 in Utrecht studeren, waar hij zes jaar later in de rechten promoveerde op een proefschrift getiteld ‘Beschouwingen over rechtspersoonlijkheid’. Het was geen bijster diepgravende studie; de geringe omvang (ongeveer honderd bladzijden) was voor die tijd overigens niet ongebruikelijk.
Na kortstondig te hebben gewerkt als advocaat en als ambtenaar op het departement van Justitie, trad Van Tienhoven op 1 april 1869 aan als hoogleraar op het Athenaeum Illustre te Amsterdam, de voorloper van de UvA. Hoewel hij ‘de veelal dorre leerstof, smakelijk’ wist te maken voor zijn studenten, beviel het hem niet. Zijn leeropdracht was hem te breed, de faculteit te klein; pas in 1876 zou dit Athenaeum een volwaardige universiteit worden. Van Tienhoven was twee jaar daarvoor al vertrokken.
Hij was de Amsterdamse gemeentepolitiek in gegaan, en werd korte tijd later wethouder van Financiën. In die functie verschoof hij een deel van de gemeentelijke lastendruk van de middenstand naar de meer vermogenden. Tevens maakte hij een aanvang met de vervanging van bedompte kelderwoningen door aantrekkelijker arbeiderswoningen. Zijn tegenstanders wierpen hem ‘staatsgevaarlijke’ opvattingen voor de voeten; er werd zelfs spottend gevraagd of hij soms vond dat de staat voortaan ook in voeding diende te voorzien. Maar Van Tienhoven won het pleit met 16 tegen 14 stemmen.
In maart 1878 werd Van Tienhoven in de Tweede Kamer gekozen. In de krap twee jaar dat hij er lid van was, sprak hij precies twaalf keer plenair. Meestal ging het over de bevoegdheden van en de belastingheffing door gemeenten en provincies. Daarnaast sprak hij bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de belasting op ‘ongebouwd eigendom (grond) en over de kanalenwet van minister Tak van Poortvliet. Van Tienhoven verdedigde dit laatste wetsontwerp (dat in de aanleg van een Amsterdam-Rijnkanaal voorzag), maar de wet werd verworpen hetgeen de val van het liberale kabinet-Kappeyne van de Coppello inluidde.
Begin 1880 aanvaardde Van Tienhoven de benoeming tot burgemeester van Amsterdam. Terug in de hoofdstad zette hij onder andere de bouw van betere woningen voor arbeiders door. Maar ten tijde van zijn burgemeesterschap vond ook de beruchte ‘palingoproer’ (1886) plaats. Bijzondere belangstelling toonde Van Tienhoven voor de bevordering van de kunsten. Onder meer werd het (huidige) Rijksmuseum in zijn ambtsperiode geopend. Kort na zijn benoeming tot burgemeester werd Van Tienhoven eveneens lid van de Eerste Kamer. Zoals aan het begin al beschreven vroeg hij daar niet vaak het woord. Wanneer hij sprak, dan was het met een ‘zachte kalmte in de stem’. De parlementair verslaggever die dit opmerkte noemde hem verder een ‘man zonder domineerende passies’ en met een ‘aangename hoffelijkheid van betoogtrant’. Maar deze journalist vond hem tevens een middelmatig spreker. Van Tienhoven gold reeds in 1890 als ‘een bezadigd’ en zelfs ‘een deftig Staatsman’. En daarbij als ‘iemand met een te diplomatieke natuur’.
Het kabinet-Van Tienhoven en zijn bijzondere stranding
De typering ‘een schip met twee masten’ voor het kabinet-Van Tienhoven was niet zo vreemd. Er zaten meer vooraanstaande liberalen in de nieuwe ploeg – bijvoorbeeld de latere premier Pierson, die optrad als minister van Financiën – maar de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken Tak van Poortvliet had een streepje voor. Hij stelde als voorwaarde voor zijn toetreding tot het kabinet dat een verregaande uitbreiding van het kiesrecht voorrang zou genieten boven sociale hervormingen; zoals een (door Van Tienhoven zeer gewenste) ouderdomsvoorziening [dat is pensioen] en de door tal van liberalen verlangde invoering van de leerplicht. Tak van Poortvliets opstelling werd als ‘progressief’ verkocht, al kun je je afvragen wat er progressief was aan het op de lange baan schuiven van de leerplicht en sociale wetgeving. Veel door links-liberalen voor ‘behoudend’ versleten liberalen achtten die kwesties zeker zo urgent.
Daarbij kwam dat Tak van Poortvliet een briefje aan de formateur schreef dat geheim bleef. De beoogde minister van Binnenlandse Zaken eiste in dit ‘Amice-briefje’ dat mocht zijn kieswetsvoorstel door de Kamer worden verworpen of het zou ‘zijdelingsche tegenwerking’ ondervinden, de Tweede Kamer werd ontbonden. Van Tienhoven ging akkoord maar meldde alleen de eerste voorwaarde aan de koningin-regentes Emma (bij wie het ontbindingsrecht niet alleen formeel maar toen nog feitelijk lag). Wat onder ‘zijdelingsche tegenwerking’ moest worden verstaan bleef onbesproken. Formateur Van Tienhoven selecteerde vervolgens de andere ministers in nauwe samenspraak met Tak van Poortvliet, die de Haagse politiek beter kende. Maar op deze manier werd Tak van Poortvliet een soort ‘superminister’ (zouden we tegenwoordig zeggen).
Gelukkig voor het kabinet konden de belangrijke belastingwetten van Pierson worden goedgekeurd voordat Tak van Poortvliet zijn ontwerp-kieswet klaar had. Van Tienhoven werd zelf minister van Buitenlandse Zaken, een terrein waarop in die jaren weinig belangwekkends gebeurde. Zijn voornaamste wapenfeit was de totstandkoming van een conferentie over internationaal privaatrecht. Zelf zag hij hierin meteen ook een bijdrage aan de wereldvrede. G.A. van Hamel, de auteur van een eerste uitvoerige levensschets, merkte op dat de vraag over oorlog of vrede wel door heel andere factoren werd bepaald. Hij had gelijk, maar Van Hamel had wel het ‘voordeel’ te kunnen oordelen met de kennis van 1916….
Vanaf het aantreden van het kabinet was duidelijk dat de uitbreiding van het kiesrecht gevoelig lag; de liberalen waren er zelf over verdeeld. Tak van Poortvliet ging met zijn voorstel menigeen te ver. Toch deden de meeste liberalen in de Tweede Kamer hun best het ontwerp zo bij te stellen dat het politiek breed aanvaardbaar kon worden. Een van de amendementen kwam van het liberale Kamerlid De Meyier, die met zijn amendement een meerderheid voor het wetsontwerp wilde bewerkstelligen. Tak van Poortvliet gaf in de Tweede Kamer niet te kennen dat het amendement voor hem onaanvaardbaar was. Maar hij maakte dit vlak voor de stemming wel duidelijk tijdens een bijeenkomst van het kabinet.
Het al genoemde rechts-liberale Tweede Kamerlid De Beaufort analyseerde jaren nadien: ‘Tak [van Poortvliet] besloot den ministerraad voor de stemming bijeen te roepen. En gaf daar tot groote verbazing van Tienhoven en waarschijnlijk ook van andere collega’s te kennen dat hij na de aanneming van het amendement de wet zou intrekken. Tienhoven had toen moeten zeggen: doe wat ge wilt, maar zeg uw voornemen eerst aan de Kamer en zoo gij dit niet wilt doen dan zal ik het als premier doen. Maar Tienhoven had blijkbaar het hoofd verloren. De intrekking volgde en veroorzaakte algemeen verbazing.’
Van Tienhoven was zo verbolgen over de onverhoedse daad van Tak van Poortvliet dat hij als enige minister direct aftrad, ruim 2½ jaar na zijn aantreden. De rest van zijn eigen kabinet bleef aan tot de speciaal uitgeschreven voortijdige verkiezingen. Die stonden geheel in het teken van voor of tegen Tak van Poortvliet. De ‘Takkianen’ verloren deze strijd. Maar naast Tak van Poortvliet raakten meer hoofdrolspelers gedesillusioneerd. De Meyier, de voorsteller van het fatale amendement die dit zeker had ingetrokken indien Tak van Poortvliet zijn ‘onaanvaardbaar’ openlijk had uitgesproken, was ‘geknakt’ en nog jaren nadien in de war.
Voor Van Tienhoven zelf was de gang van zaken eveneens een zware slag. Koningin-regentes Emma, met wie hij al over enkele benoemingen aan het hof had gebotst, vergaf hem het verzwijgen van het ‘Amice-briefje’ (tijdens de formatie) niet. Van Tienhoven had zijn bekomst van het politieke bedrijf. Eerst trok hij zich terug in de Eerste Kamer, waar hij diezelfde zomer nog betoogde dat hij de regentes wel degelijk naar behoren had ingelicht. Drie jaar later werd hij benoemd tot Commissaris van de Koningin in Noord-Holland (een ambt dat hij nog 14½ jaar zou vervullen). In oktober 1914 stierf hij op 73-jarige leeftijd aan een hartstilstand. Zijn kabinet had een van de roerigste episodes uit onze parlementaire geschiedenis opgeleverd. Zelf bleek Van Tienhoven echter te bezadigd voor het politieke toneel. Hij was een bekwaam bestuurder, maar wist zich in het heetst van de strijd eigenlijk niet goed raad.
1. G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag, 1980) p. 211.
2. P.L. Tak, ‘Nederlandsche politiek. Indrukken van den dag’, De Nieuwe Gids, 1892, pp. 144-155.
3. Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 (Den Haag, 1993) II, p. 1011.
4. Overlijdensbericht in Het nieuws van den dag, 10 oktober 1914.
5. G.A. van Hamel, ‘Levensbericht van mr. G. van Tienhoven’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1916, pp. 312-372, p. 338.
6. Frans Netscher, Uit ons parlement. Portretten en schetsen uit de Eerste en Tweede Kamer (1890) pp. 179-183.
7. Van Hamel, ‘Levensbericht’.
8. Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort, p. 1012.
9. Ibidem.
10. Redevoering van Van Tienhoven op 25 juli 1894 in: Handelingen Eerste Kamer 1894, pp. 32-33.
Van Tienhoven is een van de Nederlandse premiers aan wie nog geen boek is gewijd. De meest uitvoerige levensschets is het in dit portret aangehaald ‘Levensbericht’ uit 1916 van Van Hamel. De gang van zaken rond de val van het kabinet-Van Tienhoven is door historicus G. Taal zeer uitvoerig beschreven in zijn Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (1980).