Charles Rogier was een belangrijke figuur in het onafhankelijk worden van België in 1830. Zijn wieg stond echter niet in België, maar in Frankrijk. Op 17 augustus 1800 werd Charles geboren in het stadje Saint-Quentin. Zijn vader was een fervente aanhanger van de Franse revolutie, engageerde zich als militair en kwam in 1812 om het leven tijdens het Russische offensief van Napoleon. Charles Rogiers moeder trok daarop naar Luik, waar zijn oudste broer Firmin een aanstelling had gekregen in een lycée en waar de moeder een min of meer regelmatig inkomen trachtte te verwerven door er een meisjespension te openen. De jonge Charles ging met een staatsbeurs school lopen op datzelfde lycée waar zijn broer lesgaf en deed het daar goed.
Desondanks had hij niet de financiële middelen om daarna naar de universiteit te gaan: hij hielp zijn moeder bij het uitbaten van het pension en verdiende wat bij door links en rechts wat privélessen te geven, later ook door een tijdje als huisleraar in een gegoede familie te fungeren. Toch was de ambitie om een universitair diploma te halen niet verdwenen: in Luik was al vroeg onder het Nederlands bewind een universiteit naar Duits model geopend en uiteindelijk zou hij daar in 1826 zijn diploma als jurist behalen. Rogiers periode als rechtenstudent in de Luikse universiteit maakte dat hij deel ging uitmaken van die typische generatie van jonge Franstalige juristen die in 1830 het draagvlak zouden vormen voor de Belgische onafhankelijkheid.
In de jaren tussen het verlaten van het middelbaar onderwijs en zijn inschrijving aan de Luikse rechtenfaculteit las de jonge Charles veel. Hij kwam in aanraking met literatuur die hem vertrouwd zou maken met het liberale denken van die jaren. Het behoeft nauwelijks een betoog dat in een sterk francofiele stad als Luik vooral de Franse verlichtingsliteratuur ende klassiekers van het liberalisme aldaar – van Montesquieu tot Germaine de Staël – de kern van zijn lectuur zouden uitmaken. Zijn contacten met generatiegenoten die dezelfde liberale ideeën koesterden, brachten hem uiteindelijk in het journalistieke vaarwater.
Zo associeerde hij zich in maart 1824 met Paul Devaux en Joseph Lebeau – twee jonge liberale politici die naderhand een belangrijke rol zouden spelen in het onafhankelijke België – om een liberale krant uit te brengen, die bovendien kritisch zou staan tegenover het Nederlands bewind. Met enkele minder bekende figuren richtte deze jonge garde dan de bekende Mathieu Laensberg op[1], enige jaren later herdoopt tot Le Politique, een persorgaan waarmee tot aan de breuk tussen noord en zuid een polemisch geluid te horen werd gebracht dat vooral de excessief geachte politieke impact van koning Willem – voor de liberalen was de macht van koning veel te groot en die van het parlement veel te klein – aan de kaak zou stellen. Rogier schreef een reeks bijdragen voor deze krant over lokale of binnenlandse politiek, aanvankelijk veelal niet onder eigen naam overigens.
Frequent werd de problematiek van verkiezingen en representatieve regimes behandeld (steevast met kritiek op stelsels van indirecte representatie), maar ook een betere bescherming van de burgerlijke vrijheden werd er met verve bepleit. Er was veel aandacht voor de in die dagen door processen allerhande bedreigde persvrijheid[2] en in hetzelfde register paste uiteraard het afwijzen van de zegeltaks die op de kranten woog. De pijlen werden ook gericht op de taalwetgeving van Willem, die in de overwegend Nederlandstalige gebieden van het toekomstige België het Frans minder welgevallig was dan deze Luikse groep het had gewild.
De Belgische opstand en het Voorlopig Bewind
Het bleef niet alleen bij schrijven. Toen eind augustus 1830 de eerste rellen uitbraken tegen de autoritaire regeringsstijl van koning Willem I der Nederlanden nam Rogier een zeer actieve rol in. Zo trok hij met enkele honderden gewapende Luikenaars naar Brussel om er deel te nemen aan de onafhankelijkheidsstrijd.
In Brussel werd Rogier vervolgens ondervoorzitter van een politieke club die onder de naam van Réunion Centrale voortdurend ageerde voor de oprichting van een voorlopig bewind. Wanneer de Nederlandse troepen de stad op 22 september binnenvielen, vluchtte Rogier de stad uit – eenieders heldhaftigheid heeft zo zijn grenzen – maar lang zou zijn afwezigheid niet duren. Het falende offensief van de Nederlandse troepen gaf Rogier de kans terug te keren en zich een centrale rol toe te meten. Reeds op 24 september trad hij tijdens een vergadering van de leidende opstandelingen op het Brusselse stadhuis toe tot de commissie waaruit dan tweedagen later het eigenlijk Voorlopig Bewind zou voortkomen en die ook de definitieve breuk met het noorden zou forceren. Door zijn optreden en deelname aan de opstand tegen Willem I werd Rogier vrijwel onmiddellijk gevraagd deel uit te maken van het Voorlopig Bewind dat op vier oktober 1830 de onafhankelijkheid van België uitriep. Kort daarna werd hij in het arrondissement Luik verkozen tot lid van het Nationaal Congres, dat als voornaamste taak had een grondwet op te stellen voor de pas uitgeroepen Staat, waarna de zoektocht kon starten naar een staatshoofd. Het was voornamelijk Paul Devaux die grotendeels de nieuwe grondwet uitschreef. Deze vergat daarbij zijn goede vriend Rogier niet. Zo bepaalde hij in het artikel 133 van de gloednieuweconstitutie dat alle buitenlanders die voor één januari 1814 in ‘België’ vertoefden en er gedomicilieerd waren automatisch de Belgische nationaliteit konden verkrijgen. Voor de in Frankrijk geboren Charles Rogier was dat uiteraard een belangrijke kwestie.
Ook na de ontbinding van het Nationaal Congres in augustus 1831 bleef Rogier een toonaangevende rol spelen in de politiek. Zo was hij enkele jaren gouverneur van de provincie Antwerpen en meer dan een halve eeuw volksvertegenwoordiger. In 1846 stichtte hij als reactie op de katholieke hegemonie in de Belgische politiek met Paul Devaux en Pierre-Theodore Verhaege de Liberale volkspartij. Verder bekleedde hij verscheidene ministerposten. Zo was Rogier minister van Binnenlandse Zaken (1832-1834), minister van Openbare Werken (1840-1841), premier én minister van Binnenlandse Zaken (1847-1852), opnieuw minister van Binnenlandse Zaken (1857-1861) en tot slot premier én minister van Buitenlandse Zaken (1861-1868). In 1868 werd hij voor zijn verdiensten en inzet benoemd tot minister van Staat.
De portefeuille Binnenlandse Zaken die Rogier eerst toegewezen kreeg, dekte toen vrij uiteenlopende bevoegdheden: naast de klassieke bevoegdheden van dat ministerie – het toezien op de lagere besturen bijvoorbeeld – stond het ook in voor het onderwijsbeleid, voor uiteenlopende culturele en wetenschappelijke aangelegenheden en was het minstens even belangrijk in het sturen van ’s-lands infrastructuur. Wat daarbij vooral moet treffen is dat de liberaal Rogier, ongeacht de sectoren waarover hij gezag kreeg, meteen opviel door een vrij groot aandeel toe te kennen aan het staatsinitiatief. In de vroege jaren van het onafhankelijke België kwam Rogiers relatief étatistische optiek vooral tot uiting bij het aanleggen van de eerste spoorwegverbindingen. Na lange debatten waarin Rogier een uitgesproken tegenstander bleek van het in concessie geven van de spoorinfrastructuur aan de privésector, kreeg hij zijn visie er grotendeels door. Het zou wel degelijk decentrale overheid zijn die de eerste spoorwegen zou aanleggen: pas in tweede orde zouden ondernemers zich op dit terrein mogen wagen, niet voor de primaire lijnen weliswaar, enkel voor de secundaire verbindingen.[3]
Rogier was allesbehalve een ideoloog, en toonde zich altijd weer de pragmaticus die zich niet te snel op een welbepaalde positie liet vastpinnen. Rogier koesterde in de jaren 1840 voor een liberale prominent enkele ongewone vriendschappen: zo bleek hij in 1848 gelieerd met de socialist Victor Considérant en had hij zelfs een vage sympathie voor het gedachtegoed van de utopist Fourier.[4] Zijn weinig ‘orthodoxe’ en pragmatische optiek verhinderde hem echter geenszins om lange tijd één van de belangrijkste voormannen van het liberalisme te blijven. De jonge journalist die sleutelfiguur werd van de Belgische omwenteling ontpopte zich naderhand ook als een gedreven minister en regeringsleider die binnen de liberale stroming decennialang ‘incontournable’ was. Pas wanneer een jongere, meer nadrukkelijk ideologisch geprofileerde generatie aantrad rondom de figuur van Frère-Orban, moest hij zijn status van primus inter pares inruilen voor die van éminence grise: gerespecteerd en beluisterd, maar niet langer in het centrum van de politieke macht.
[1] Met de naam Mathieu Laensbergwerd verwezen naar de Luikse almanak die in de stad werd gedrukt in de zeventiende eeuw. Zie: Robert Demoulin, ‘De liberale stroming tijdens het Koninkrijk der Nederlanden(1815-1830) en de Omwenteling van 1830’,H. Hasquin & A. Verhulst (red.), Het liberalisme in België: tweehonderd jaar geschiedenis, Brussel, 1989, p. 33.
[2] Het is geen toeval dat de krant, vooral dan na haar transformatie tot Le Politique, wat betreft dit punt actief in de verdediging ging. Zo werden de lezers aan de vooravond van de onafhankelijkheid gevraagd bij te dragen aan de steunfondsen ten voordele van journalisten als Louis De Potter die tijdens dergelijke persprocessen waren veroordeeld tot relatief strenge straffen.
[3] Rogier gebruikte het Britse model om er zijn visie mee te bepleiten. Dat was vrij paradoxaal want het systeem met de concessies werkte aar goed. Niettemin achtte Rogier België een te jonge en kwetsbare staat om een strategisch gegeven als het aanleggen van spoorwegen zomaar aan het vrij initiatief over te laten en verder ging hij ervan uit – terecht of niet – dat de particuliere ondernemers in België nog niet de grote financiële mogelijkheden bezaten die hun Britse tegenhangers wel hadden. In België zouden de concessies voor de secundaire lijnen overigens pas vanaf 1843 worden vrijgegeven. Vanaf1873 zou de Belgische staat stapsgewijs de uitbestede verbinden weerom onder staatsuitbating plaatsen. Zie: D. De Brulle, ‘Les chemins de fer belges: Charles Rogier et l'Etat’, Les Annales de l'Economie Collective, LV, 1967, nr. 1, pp. 25-93.
[4] Het is bekend dat Rogier in Brussel voordrachten over diens ideeën had bijgewoond. Zie: J. Bartier, Fourier en Belgique, Brussel, 2005, pp. 57, 137.
Charles Rogier was een belangrijke figuur in het onafhankelijk worden van België in 1830. Zijn wieg stond echter niet in België, maar in Frankrijk. Op 17 augustus 1800 werd Charles geboren in het stadje Saint-Quentin. Zijn vader was een fervente aanhanger van de Franse revolutie, engageerde zich als militair en kwam in 1812 om het leven tijdens het Russische offensief van Napoleon. Charles Rogiers moeder trok daarop naar Luik, waar zijn oudste broer Firmin een aanstelling had gekregen in een lycée en waar de moeder een min of meer regelmatig inkomen trachtte te verwerven door er een meisjespension te openen. De jonge Charles ging met een staatsbeurs school lopen op datzelfde lycée waar zijn broer lesgaf en deed het daar goed.
Desondanks had hij niet de financiële middelen om daarna naar de universiteit te gaan: hij hielp zijn moeder bij het uitbaten van het pension en verdiende wat bij door links en rechts wat privélessen te geven, later ook door een tijdje als huisleraar in een gegoede familie te fungeren. Toch was de ambitie om een universitair diploma te halen niet verdwenen: in Luik was al vroeg onder het Nederlands bewind een universiteit naar Duits model geopend en uiteindelijk zou hij daar in 1826 zijn diploma als jurist behalen. Rogiers periode als rechtenstudent in de Luikse universiteit maakte dat hij deel ging uitmaken van die typische generatie van jonge Franstalige juristen die in 1830 het draagvlak zouden vormen voor de Belgische onafhankelijkheid.
In de jaren tussen het verlaten van het middelbaar onderwijs en zijn inschrijving aan de Luikse rechtenfaculteit las de jonge Charles veel. Hij kwam in aanraking met literatuur die hem vertrouwd zou maken met het liberale denken van die jaren. Het behoeft nauwelijks een betoog dat in een sterk francofiele stad als Luik vooral de Franse verlichtingsliteratuur ende klassiekers van het liberalisme aldaar – van Montesquieu tot Germaine de Staël – de kern van zijn lectuur zouden uitmaken. Zijn contacten met generatiegenoten die dezelfde liberale ideeën koesterden, brachten hem uiteindelijk in het journalistieke vaarwater.
Zo associeerde hij zich in maart 1824 met Paul Devaux en Joseph Lebeau – twee jonge liberale politici die naderhand een belangrijke rol zouden spelen in het onafhankelijke België – om een liberale krant uit te brengen, die bovendien kritisch zou staan tegenover het Nederlands bewind. Met enkele minder bekende figuren richtte deze jonge garde dan de bekende Mathieu Laensberg op[1], enige jaren later herdoopt tot Le Politique, een persorgaan waarmee tot aan de breuk tussen noord en zuid een polemisch geluid te horen werd gebracht dat vooral de excessief geachte politieke impact van koning Willem – voor de liberalen was de macht van koning veel te groot en die van het parlement veel te klein – aan de kaak zou stellen. Rogier schreef een reeks bijdragen voor deze krant over lokale of binnenlandse politiek, aanvankelijk veelal niet onder eigen naam overigens.
Frequent werd de problematiek van verkiezingen en representatieve regimes behandeld (steevast met kritiek op stelsels van indirecte representatie), maar ook een betere bescherming van de burgerlijke vrijheden werd er met verve bepleit. Er was veel aandacht voor de in die dagen door processen allerhande bedreigde persvrijheid[2] en in hetzelfde register paste uiteraard het afwijzen van de zegeltaks die op de kranten woog. De pijlen werden ook gericht op de taalwetgeving van Willem, die in de overwegend Nederlandstalige gebieden van het toekomstige België het Frans minder welgevallig was dan deze Luikse groep het had gewild.
De Belgische opstand en het Voorlopig Bewind
Het bleef niet alleen bij schrijven. Toen eind augustus 1830 de eerste rellen uitbraken tegen de autoritaire regeringsstijl van koning Willem I der Nederlanden nam Rogier een zeer actieve rol in. Zo trok hij met enkele honderden gewapende Luikenaars naar Brussel om er deel te nemen aan de onafhankelijkheidsstrijd.
In Brussel werd Rogier vervolgens ondervoorzitter van een politieke club die onder de naam van Réunion Centrale voortdurend ageerde voor de oprichting van een voorlopig bewind. Wanneer de Nederlandse troepen de stad op 22 september binnenvielen, vluchtte Rogier de stad uit – eenieders heldhaftigheid heeft zo zijn grenzen – maar lang zou zijn afwezigheid niet duren. Het falende offensief van de Nederlandse troepen gaf Rogier de kans terug te keren en zich een centrale rol toe te meten. Reeds op 24 september trad hij tijdens een vergadering van de leidende opstandelingen op het Brusselse stadhuis toe tot de commissie waaruit dan tweedagen later het eigenlijk Voorlopig Bewind zou voortkomen en die ook de definitieve breuk met het noorden zou forceren. Door zijn optreden en deelname aan de opstand tegen Willem I werd Rogier vrijwel onmiddellijk gevraagd deel uit te maken van het Voorlopig Bewind dat op vier oktober 1830 de onafhankelijkheid van België uitriep. Kort daarna werd hij in het arrondissement Luik verkozen tot lid van het Nationaal Congres, dat als voornaamste taak had een grondwet op te stellen voor de pas uitgeroepen Staat, waarna de zoektocht kon starten naar een staatshoofd. Het was voornamelijk Paul Devaux die grotendeels de nieuwe grondwet uitschreef. Deze vergat daarbij zijn goede vriend Rogier niet. Zo bepaalde hij in het artikel 133 van de gloednieuweconstitutie dat alle buitenlanders die voor één januari 1814 in ‘België’ vertoefden en er gedomicilieerd waren automatisch de Belgische nationaliteit konden verkrijgen. Voor de in Frankrijk geboren Charles Rogier was dat uiteraard een belangrijke kwestie.
Ook na de ontbinding van het Nationaal Congres in augustus 1831 bleef Rogier een toonaangevende rol spelen in de politiek. Zo was hij enkele jaren gouverneur van de provincie Antwerpen en meer dan een halve eeuw volksvertegenwoordiger. In 1846 stichtte hij als reactie op de katholieke hegemonie in de Belgische politiek met Paul Devaux en Pierre-Theodore Verhaege de Liberale volkspartij. Verder bekleedde hij verscheidene ministerposten. Zo was Rogier minister van Binnenlandse Zaken (1832-1834), minister van Openbare Werken (1840-1841), premier én minister van Binnenlandse Zaken (1847-1852), opnieuw minister van Binnenlandse Zaken (1857-1861) en tot slot premier én minister van Buitenlandse Zaken (1861-1868). In 1868 werd hij voor zijn verdiensten en inzet benoemd tot minister van Staat.
De portefeuille Binnenlandse Zaken die Rogier eerst toegewezen kreeg, dekte toen vrij uiteenlopende bevoegdheden: naast de klassieke bevoegdheden van dat ministerie – het toezien op de lagere besturen bijvoorbeeld – stond het ook in voor het onderwijsbeleid, voor uiteenlopende culturele en wetenschappelijke aangelegenheden en was het minstens even belangrijk in het sturen van ’s-lands infrastructuur. Wat daarbij vooral moet treffen is dat de liberaal Rogier, ongeacht de sectoren waarover hij gezag kreeg, meteen opviel door een vrij groot aandeel toe te kennen aan het staatsinitiatief. In de vroege jaren van het onafhankelijke België kwam Rogiers relatief étatistische optiek vooral tot uiting bij het aanleggen van de eerste spoorwegverbindingen. Na lange debatten waarin Rogier een uitgesproken tegenstander bleek van het in concessie geven van de spoorinfrastructuur aan de privésector, kreeg hij zijn visie er grotendeels door. Het zou wel degelijk decentrale overheid zijn die de eerste spoorwegen zou aanleggen: pas in tweede orde zouden ondernemers zich op dit terrein mogen wagen, niet voor de primaire lijnen weliswaar, enkel voor de secundaire verbindingen.[3]
Rogier was allesbehalve een ideoloog, en toonde zich altijd weer de pragmaticus die zich niet te snel op een welbepaalde positie liet vastpinnen. Rogier koesterde in de jaren 1840 voor een liberale prominent enkele ongewone vriendschappen: zo bleek hij in 1848 gelieerd met de socialist Victor Considérant en had hij zelfs een vage sympathie voor het gedachtegoed van de utopist Fourier.[4] Zijn weinig ‘orthodoxe’ en pragmatische optiek verhinderde hem echter geenszins om lange tijd één van de belangrijkste voormannen van het liberalisme te blijven. De jonge journalist die sleutelfiguur werd van de Belgische omwenteling ontpopte zich naderhand ook als een gedreven minister en regeringsleider die binnen de liberale stroming decennialang ‘incontournable’ was. Pas wanneer een jongere, meer nadrukkelijk ideologisch geprofileerde generatie aantrad rondom de figuur van Frère-Orban, moest hij zijn status van primus inter pares inruilen voor die van éminence grise: gerespecteerd en beluisterd, maar niet langer in het centrum van de politieke macht.
[1] Met de naam Mathieu Laensbergwerd verwezen naar de Luikse almanak die in de stad werd gedrukt in de zeventiende eeuw. Zie: Robert Demoulin, ‘De liberale stroming tijdens het Koninkrijk der Nederlanden(1815-1830) en de Omwenteling van 1830’,H. Hasquin & A. Verhulst (red.), Het liberalisme in België: tweehonderd jaar geschiedenis, Brussel, 1989, p. 33.
[2] Het is geen toeval dat de krant, vooral dan na haar transformatie tot Le Politique, wat betreft dit punt actief in de verdediging ging. Zo werden de lezers aan de vooravond van de onafhankelijkheid gevraagd bij te dragen aan de steunfondsen ten voordele van journalisten als Louis De Potter die tijdens dergelijke persprocessen waren veroordeeld tot relatief strenge straffen.
[3] Rogier gebruikte het Britse model om er zijn visie mee te bepleiten. Dat was vrij paradoxaal want het systeem met de concessies werkte aar goed. Niettemin achtte Rogier België een te jonge en kwetsbare staat om een strategisch gegeven als het aanleggen van spoorwegen zomaar aan het vrij initiatief over te laten en verder ging hij ervan uit – terecht of niet – dat de particuliere ondernemers in België nog niet de grote financiële mogelijkheden bezaten die hun Britse tegenhangers wel hadden. In België zouden de concessies voor de secundaire lijnen overigens pas vanaf 1843 worden vrijgegeven. Vanaf1873 zou de Belgische staat stapsgewijs de uitbestede verbinden weerom onder staatsuitbating plaatsen. Zie: D. De Brulle, ‘Les chemins de fer belges: Charles Rogier et l'Etat’, Les Annales de l'Economie Collective, LV, 1967, nr. 1, pp. 25-93.
[4] Het is bekend dat Rogier in Brussel voordrachten over diens ideeën had bijgewoond. Zie: J. Bartier, Fourier en Belgique, Brussel, 2005, pp. 57, 137.
Dit is voor een groot deel een samenvatting van een hoofdstuk geschreven door Jeffrey Tyssens uit het boek Liberale leiders in Europa (2008, redactie Patrick van Schie). Het boek valt hier te bestellen.