1886
1968

Pieter Oud

Medeoprichter van de VVD
Liberaal

A
A

Als een van de twee oprichters van de VVD, speelde Pieter Jacobus Oud (1886-1968) een belangrijke rol in de moderne Nederlandse liberale geschiedenis. Oud werd in 1886 geboren in Purmerend en kwam uit een middenklasse-familie. Na een studie notariaat en registratie ging hij vanaf 1909 in dienst als ambtenaar op het gebied van financiën. In 1917 rondde hij een vervolgstudie rechten af aan de Universiteit van Amsterdam. In datzelfde jaar werd Oud Tweede Kamerlid namens de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) die in 1901 was ontstaan ter linkerzijde van de Liberale Unie. Hij was op dat moment het jongste Kamerlid.  

Oud gold als de expert op het gebied van financiën binnen zijn partij. Dat was ook de reden dat hij in 1933 aan mocht treden als minister van Financiën in het kabinet-Colijn II (en later III), waar de VDB deel van uit zou maken. Daar wachtte hem wel een zware taak, want ook Nederland leed in die jaren onder de economische depressie die zich wereldwijd had voltrokken. Oud kreeg veel kritiek vanuit de samenleving te verduren toen hij bezuinigde op de Rijksuitgaven en tegelijkertijd de belastingen verhoogde. Uiteindelijk hielp dit strikte bezuinigingsbeleid Nederland wel de crisisjaren te boven te komen.

Toen de VDB uiteindelijk niet meedeed aan een vierde kabinet-Colijn, werd Oud in 1938 benoemd tot burgemeester van Rotterdam. Daar werd hij aanvankelijk niet warm verwelkomd wegens zijn spaarzame economische beleid als minister. Ook hier had hij het tijdsgewricht niet meezitten. Nederland werd in 1940 binnengevallen door Duitsland en om een capitulatie af te dwingen werd Rotterdam platgebombardeerd. De bezetter liet Oud aanblijven en onder zijn leiding startte de wederopbouwwerkzaamheden in de stad. In 1941 besloot hij echter alsnog af te treden nadat hij in conflict was gekomen met een NSB-raadslid, waarop NSB’ers Oud belaagden en hem fotografeerden met een schort om met een pentagram (het symbool van de vrijmetselarij, waar Oud lid van was). Oud werd vervolgens zelfs nog even kort gevangengezet in Sint-Michielsgestel, waar ook andere Nederlandse politici zaten.

De resterende oorlogsjaren spendeerde Oud met name aan het schrijven van verschillende boeken over politiek en geschiedenis, al had hij ondertussen ook nog steeds intensief contact met prominenten uit de Rotterdamse politiek en het bedrijfsleven. Toen de Duitse bezetter verdreven was in 1945, pakte hij zijn taak als burgemeester weer op en zette hij de herstelwerkzaamheden in de stad voort. Ook stond hij toen aan de wieg van een nieuwe politieke partij. De VDB besloot in 1946 samen met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU) te fuseren en verder te gaan onder een nieuwe naam: de Partij van de Arbeid. Oud werd bestuurslid, maar verliet de partij alweer een jaar later, nadat hij vond dat de richting te veel door het socialisme werd bestempeld.      

Hierop richtte hij het Comité ter voorbereiding van een Democratische Volkspartij (Comité-Oud) op. Al snel vond hij samenwerking met Dirk Stikker, die in 1946 de Partij van de Vrijheid (PvdV) mede had opgericht als de naoorlogse voortzetting van de Liberale Staatspartij. Uit de samenvoeging van deze twee organisaties ontstond in 1948 een nieuwe partij: de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Oud werd lijsttrekker en de VVD kwam in datzelfde jaar gelijk in de Tweede Kamer met acht zetels (op destijds een totaal van 100). Ook ging de partij onderdeel vormen van het kabinet-Drees-Van Schaik, waarin Stikker als minister van Buitenlandse Zaken plaatsnam.

De relatie tussen de twee VVD-oprichters bekoelde echter toen Oud een motie indiende tegen diezelfde regering wegens de kwestie Nieuw-Guinea. De VVD had met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 ingestemd, op voorwaarde dat Nieuw-Guinea een aparte status zou behouden. Toen de Indonesische regering alsnog tot inlijving hiervan wilde overgaan, vond Oud dat de regering te passief handelde en diende hij een motie van wantrouwen in. Stikker trad daarop af en het kabinet viel in 1951.

De VVD kwam tussen 1952 en 1959 in de oppositie terecht, maar de partij bleef onder de leiding Oud gestaag groeien in zetelwinst, bekroond met een voor die tijd spectaculaire winst van zes zetels in 1959 (van 13 naar 19 zetels). In 1952 legde hij wel zijn werkzaamheden als burgemeester van Rotterdam neer, waarop hij in die stad een positie als buitengewoon bijzonder hoogleraar staats- en administratief recht toegewezen kreeg. Door zijn inmiddels imposante politieke carrière genoot Oud veel aanzien binnen de partij. Sommigen zagen hem zelfs als autoritair. Zo waren de eerste beginselprogramma’s van de partij hoofdzakelijk zijn werk. In 1963 legde hij na 15 jaar lang de partij te hebben geleid toch zijn fractievoorzitterschap neer en droeg hij het stokje over aan Edzo Toxopeus. Dat jaar ontving hij ook de eretitel minister van staat. Na zijn politieke carrière vervulde hij nog verschillende bestuursfuncties, onder meer bij Shell en Philips, maar ook bij verschillende maatschappelijke organisaties.

In 1968 overleed Pieter Oud op 81-jarige leeftijd in Rotterdam. In zijn indrukwekkende 46-jarige politieke en bestuurlijke loopbaan maakte Oud crisis en oorlog mee en was hij een stuwende kracht in de vorming van het naoorlogse Nederlandse politieke landschap. Oud toonde zich daarbij een geslepen politiek strateeg en een krachtig leider, die graag de touwtjes in handen had. Tegelijkertijd werd hij ook vaak als koel en afstandelijk getypeerd. Oud maakte van de VVD een gevestigde, stabiele politieke partij en legde zo een stevig fundament waarop latere liberale politici konden voortborduren.

Als een van de twee oprichters van de VVD, speelde Pieter Jacobus Oud (1886-1968) een belangrijke rol in de moderne Nederlandse liberale geschiedenis. Oud werd in 1886 geboren in Purmerend en kwam uit een middenklasse-familie. Na een studie notariaat en registratie ging hij vanaf 1909 in dienst als ambtenaar op het gebied van financiën. In 1917 rondde hij een vervolgstudie rechten af aan de Universiteit van Amsterdam. In datzelfde jaar werd Oud Tweede Kamerlid namens de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) die in 1901 was ontstaan ter linkerzijde van de Liberale Unie. Hij was op dat moment het jongste Kamerlid.  

Oud gold als de expert op het gebied van financiën binnen zijn partij. Dat was ook de reden dat hij in 1933 aan mocht treden als minister van Financiën in het kabinet-Colijn II (en later III), waar de VDB deel van uit zou maken. Daar wachtte hem wel een zware taak, want ook Nederland leed in die jaren onder de economische depressie die zich wereldwijd had voltrokken. Oud kreeg veel kritiek vanuit de samenleving te verduren toen hij bezuinigde op de Rijksuitgaven en tegelijkertijd de belastingen verhoogde. Uiteindelijk hielp dit strikte bezuinigingsbeleid Nederland wel de crisisjaren te boven te komen.

Toen de VDB uiteindelijk niet meedeed aan een vierde kabinet-Colijn, werd Oud in 1938 benoemd tot burgemeester van Rotterdam. Daar werd hij aanvankelijk niet warm verwelkomd wegens zijn spaarzame economische beleid als minister. Ook hier had hij het tijdsgewricht niet meezitten. Nederland werd in 1940 binnengevallen door Duitsland en om een capitulatie af te dwingen werd Rotterdam platgebombardeerd. De bezetter liet Oud aanblijven en onder zijn leiding startte de wederopbouwwerkzaamheden in de stad. In 1941 besloot hij echter alsnog af te treden nadat hij in conflict was gekomen met een NSB-raadslid, waarop NSB’ers Oud belaagden en hem fotografeerden met een schort om met een pentagram (het symbool van de vrijmetselarij, waar Oud lid van was). Oud werd vervolgens zelfs nog even kort gevangengezet in Sint-Michielsgestel, waar ook andere Nederlandse politici zaten.

De resterende oorlogsjaren spendeerde Oud met name aan het schrijven van verschillende boeken over politiek en geschiedenis, al had hij ondertussen ook nog steeds intensief contact met prominenten uit de Rotterdamse politiek en het bedrijfsleven. Toen de Duitse bezetter verdreven was in 1945, pakte hij zijn taak als burgemeester weer op en zette hij de herstelwerkzaamheden in de stad voort. Ook stond hij toen aan de wieg van een nieuwe politieke partij. De VDB besloot in 1946 samen met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU) te fuseren en verder te gaan onder een nieuwe naam: de Partij van de Arbeid. Oud werd bestuurslid, maar verliet de partij alweer een jaar later, nadat hij vond dat de richting te veel door het socialisme werd bestempeld.      

Hierop richtte hij het Comité ter voorbereiding van een Democratische Volkspartij (Comité-Oud) op. Al snel vond hij samenwerking met Dirk Stikker, die in 1946 de Partij van de Vrijheid (PvdV) mede had opgericht als de naoorlogse voortzetting van de Liberale Staatspartij. Uit de samenvoeging van deze twee organisaties ontstond in 1948 een nieuwe partij: de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Oud werd lijsttrekker en de VVD kwam in datzelfde jaar gelijk in de Tweede Kamer met acht zetels (op destijds een totaal van 100). Ook ging de partij onderdeel vormen van het kabinet-Drees-Van Schaik, waarin Stikker als minister van Buitenlandse Zaken plaatsnam.

De relatie tussen de twee VVD-oprichters bekoelde echter toen Oud een motie indiende tegen diezelfde regering wegens de kwestie Nieuw-Guinea. De VVD had met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949 ingestemd, op voorwaarde dat Nieuw-Guinea een aparte status zou behouden. Toen de Indonesische regering alsnog tot inlijving hiervan wilde overgaan, vond Oud dat de regering te passief handelde en diende hij een motie van wantrouwen in. Stikker trad daarop af en het kabinet viel in 1951.

De VVD kwam tussen 1952 en 1959 in de oppositie terecht, maar de partij bleef onder de leiding Oud gestaag groeien in zetelwinst, bekroond met een voor die tijd spectaculaire winst van zes zetels in 1959 (van 13 naar 19 zetels). In 1952 legde hij wel zijn werkzaamheden als burgemeester van Rotterdam neer, waarop hij in die stad een positie als buitengewoon bijzonder hoogleraar staats- en administratief recht toegewezen kreeg. Door zijn inmiddels imposante politieke carrière genoot Oud veel aanzien binnen de partij. Sommigen zagen hem zelfs als autoritair. Zo waren de eerste beginselprogramma’s van de partij hoofdzakelijk zijn werk. In 1963 legde hij na 15 jaar lang de partij te hebben geleid toch zijn fractievoorzitterschap neer en droeg hij het stokje over aan Edzo Toxopeus. Dat jaar ontving hij ook de eretitel minister van staat. Na zijn politieke carrière vervulde hij nog verschillende bestuursfuncties, onder meer bij Shell en Philips, maar ook bij verschillende maatschappelijke organisaties.

In 1968 overleed Pieter Oud op 81-jarige leeftijd in Rotterdam. In zijn indrukwekkende 46-jarige politieke en bestuurlijke loopbaan maakte Oud crisis en oorlog mee en was hij een stuwende kracht in de vorming van het naoorlogse Nederlandse politieke landschap. Oud toonde zich daarbij een geslepen politiek strateeg en een krachtig leider, die graag de touwtjes in handen had. Tegelijkertijd werd hij ook vaak als koel en afstandelijk getypeerd. Oud maakte van de VVD een gevestigde, stabiele politieke partij en legde zo een stevig fundament waarop latere liberale politici konden voortborduren.

Lees verder

J.L. Heldring, ‘Oud, Pieter Jacobus (1886-1968), Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 12 november 2013, URL: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/oud.

H. te Velde, ‘De partij van Oud en Wiegel’, in: P. van Schie, G. Voerman red., Zestig jaar VVD, Amsterdam, 2008, pp. 27-51.

H.J.L. Vonhoff, ‘P.J. Oud – De vroege laatbloeier’, in: W.J.A. van den Berg e.a., Kopstukken van de VVD, Houten, 1988, pp. 20-36.

P.J. Oud, Honderd jaren. Hoofdzaken der Nederlandsche staatkundige geschiedenis, 1840-1940, Assen, 1946.

P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland 1918-1940, Assen, 1968.

Meer lezen?

Ook in liberalen