De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994) geldt als een van de grootste denkers uit de 20e eeuw. Hij leverde een voorname bijdrage aan de wetenschapsfilosofie en formuleerde daarnaast een aantal belangrijke politiek-filosofische inzichten. Popper groeide op in een intellectueel nest in het Oostenrijkse Wenen. Ondanks deze opvoeding gaf hij ook blijk van het willen werken met zijn handen. Zo werkte hij korte tijd als stratenmaker en deed hij een opleiding tot meubelmaker. Uiteindelijk is hij toch volop de boeken in gedoken, met een grootse academische loopbaan tot gevolg.
Op het gebied van de wetenschapsfilosofie wordt vooral zijn concept van het ‘kritisch rationalisme’ geroemd. Hierin staat het idee van ‘falsificatie’ centraal. Popper stelde dat een theorie alleen wetenschappelijk genoemd kan worden, indien deze falsificeerbaar is. Men behoort daarbij niet op zoek te gaan naar bewijs dat een bepaalde theorie bevestigt, maar juist te proberen de theorie onderuit te halen. Het is namelijk niet de aanwezigheid van positieve waarnemingen, maar het ontbreken van tegenbewijs dat de correctheid van een theorie bevestigt. Bijeen stelling als ‘alle Nederlanders zijn bovengemiddeld intelligent’ moet men dan ook niet op zoek gaan naar slimme Nederlanders ter bevestiging van de theorie, maar juist proberen de domme Nederlander te vinden om de theorie zo te falsificeren. Kritisch rationalisme betekent dan ook dat men er altijd van uitgaat het bij het verkeerde eind te kunnen hebben en dat er niet zoiets kan bestaan als een onaantastbare waarheid.
Hoewel Popper in zijn leven een belangrijke bijdrage zou leveren aan het liberale gedachtegoed, voelde hij zich op jonge leeftijd voor korte tijd juist aangetrokken tot het marxisme. Zo werd hij lid van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Oostenrijk. Nadat in 1919 een aantal marxistische vrienden van hem omkwamen tijdens een door communisten veroorzaakte rel, raakte hij echter gedesillusioneerd met het gedachtegoed. Hij verafschuwde het gesloten en gewelddadige karakter van de marxistische doctrine. Deze afkeer van totalitaire ideologieën werd gesterkt toen hij vanwege de opkomst van het nazisme zich genoodzaakt zag zijn thuisland te verlaten.
Tijdens de oorlogsjaren schreef hij zijn werk The open society and its enemies (1945).Het boek is vooral een directe aanval op de ideeën van de filosofen Plato, Georg Hegel en Karl Marx, die volgens Popper alle drie een gevaarlijke totalitair gedachtegoed voorstonden. Popper verzette zich tegen het totalitarisme en pleitte juist voor een ‘open samenleving’. Hierin moet altijd ruimte geboden worden voor een kritisch-rationele discussie, want de ingeslagen politieke koers zou weleens een verkeerde kunnen zijn. Zodoende moeten hervormingen altijd geleidelijk en voorzichtig plaatsvinden. Op die manier blijft het maatschappelijk effect overzienbaar en kan er bijgestuurd worden indien wenselijk. De liberale democratie sluit als politiek systeem hier het best op aan, omdat burgers via een kritische gedachtewisseling beleid altijd kunnen corrigeren. Via trial and error kunnen in een democratie problemen zo zonder geweld opgelost worden.
Popper waarschuwde daarbij in zijn werk The poverty of historicism (1956) voor het ‘historicisme’; het idee dat er in de geschiedenis zekere wetten, patronen en tendensen te ontdekken zijn. Totalitaire ideologieën als het marxisme en fascisme gingen ervan uit dat de geschiedenis op deze manier naar een eindpunt toewerkte. Zo meenden marxisten dat in de kapitalistische maatschappij de klassenstrijd ervoor zou zorgen dat deze zich uiteindelijk tot een socialistische samenleving zou transformeren. Dergelijke theorieën zijn niet wetenschappelijk volgens Popper, omdat ze niet gefalsificeerd kunnen worden. De geschiedenis speelt zich namelijk slechts eenmaal af, dus wanneer men een theorie vormt om bepaalde gebeurtenissen te verklaren kan men niet terug in de tijd gaan om deze theorie te testen. Het achterhalen van wetten zoals in de natuurkunde is om die reden onmogelijk. Deze theorieën creëren bovendien een vals bewustzijn, waarbij tegenstanders van deze gesloten denksystemen als vijanden worden gezien. De blauwdrukken voor een ideale samenleving gelden zo als legitimatie voor tirannen om op bloedige wijze de macht te grijpen en te proberende geschiedenis richting het vermeende eindpunt te sturen. Volgens Popper wordt de geschiedenis juist bepaald door individuen die hun eigen beslissingen nemen, en daarbij niet een speelbal van hogere krachten zijn.
Popper meende bovendien dat het willen realiseren van een utopie gevaarlijk was, omdat het geluksideaal van de een wordt opgelegd aan de ander. Hij verzette zich dan ook tegen de stelling van utilitaristen dat er naar een zo groot mogelijke mate van geluk voor zo veel mogelijk mensen moet worden gestreefd. Dit zou volgens hem juist tot dogmatische denksystemen leiden, die meer kwaad dan goed doen. Wederom draait Popper de boel juist om; het streven van een samenleving moet zijn om zo weinig mogelijk vermijdbaar leed te kennen. Hij kan dan ook wel gezien worden als een ‘negatief-utilitarist’.
Nadat hij Oostenrijk verlaten had woonde Popper in Nieuw-Zeeland en later in Engeland. Hier werd hij in 1965 geridderd, waarmee hij de titel ‘Sir’ verkreeg. Toen zijn vrouw ziek werd keerde hij in 1985 tijdelijk terug naar zijn geboorteland Oostenrijk. Hoewel hij in 1969 met pensioen was gegaan, bleef Popper tot aan zijn dood actief in de academische wereld. In 1994 stierf hij in Engeland op de respectabele leeftijd van 92 jaar.
De Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper (1902-1994) geldt als een van de grootste denkers uit de 20e eeuw. Hij leverde een voorname bijdrage aan de wetenschapsfilosofie en formuleerde daarnaast een aantal belangrijke politiek-filosofische inzichten. Popper groeide op in een intellectueel nest in het Oostenrijkse Wenen. Ondanks deze opvoeding gaf hij ook blijk van het willen werken met zijn handen. Zo werkte hij korte tijd als stratenmaker en deed hij een opleiding tot meubelmaker. Uiteindelijk is hij toch volop de boeken in gedoken, met een grootse academische loopbaan tot gevolg.
Op het gebied van de wetenschapsfilosofie wordt vooral zijn concept van het ‘kritisch rationalisme’ geroemd. Hierin staat het idee van ‘falsificatie’ centraal. Popper stelde dat een theorie alleen wetenschappelijk genoemd kan worden, indien deze falsificeerbaar is. Men behoort daarbij niet op zoek te gaan naar bewijs dat een bepaalde theorie bevestigt, maar juist te proberen de theorie onderuit te halen. Het is namelijk niet de aanwezigheid van positieve waarnemingen, maar het ontbreken van tegenbewijs dat de correctheid van een theorie bevestigt. Bijeen stelling als ‘alle Nederlanders zijn bovengemiddeld intelligent’ moet men dan ook niet op zoek gaan naar slimme Nederlanders ter bevestiging van de theorie, maar juist proberen de domme Nederlander te vinden om de theorie zo te falsificeren. Kritisch rationalisme betekent dan ook dat men er altijd van uitgaat het bij het verkeerde eind te kunnen hebben en dat er niet zoiets kan bestaan als een onaantastbare waarheid.
Hoewel Popper in zijn leven een belangrijke bijdrage zou leveren aan het liberale gedachtegoed, voelde hij zich op jonge leeftijd voor korte tijd juist aangetrokken tot het marxisme. Zo werd hij lid van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Oostenrijk. Nadat in 1919 een aantal marxistische vrienden van hem omkwamen tijdens een door communisten veroorzaakte rel, raakte hij echter gedesillusioneerd met het gedachtegoed. Hij verafschuwde het gesloten en gewelddadige karakter van de marxistische doctrine. Deze afkeer van totalitaire ideologieën werd gesterkt toen hij vanwege de opkomst van het nazisme zich genoodzaakt zag zijn thuisland te verlaten.
Tijdens de oorlogsjaren schreef hij zijn werk The open society and its enemies (1945).Het boek is vooral een directe aanval op de ideeën van de filosofen Plato, Georg Hegel en Karl Marx, die volgens Popper alle drie een gevaarlijke totalitair gedachtegoed voorstonden. Popper verzette zich tegen het totalitarisme en pleitte juist voor een ‘open samenleving’. Hierin moet altijd ruimte geboden worden voor een kritisch-rationele discussie, want de ingeslagen politieke koers zou weleens een verkeerde kunnen zijn. Zodoende moeten hervormingen altijd geleidelijk en voorzichtig plaatsvinden. Op die manier blijft het maatschappelijk effect overzienbaar en kan er bijgestuurd worden indien wenselijk. De liberale democratie sluit als politiek systeem hier het best op aan, omdat burgers via een kritische gedachtewisseling beleid altijd kunnen corrigeren. Via trial and error kunnen in een democratie problemen zo zonder geweld opgelost worden.
Popper waarschuwde daarbij in zijn werk The poverty of historicism (1956) voor het ‘historicisme’; het idee dat er in de geschiedenis zekere wetten, patronen en tendensen te ontdekken zijn. Totalitaire ideologieën als het marxisme en fascisme gingen ervan uit dat de geschiedenis op deze manier naar een eindpunt toewerkte. Zo meenden marxisten dat in de kapitalistische maatschappij de klassenstrijd ervoor zou zorgen dat deze zich uiteindelijk tot een socialistische samenleving zou transformeren. Dergelijke theorieën zijn niet wetenschappelijk volgens Popper, omdat ze niet gefalsificeerd kunnen worden. De geschiedenis speelt zich namelijk slechts eenmaal af, dus wanneer men een theorie vormt om bepaalde gebeurtenissen te verklaren kan men niet terug in de tijd gaan om deze theorie te testen. Het achterhalen van wetten zoals in de natuurkunde is om die reden onmogelijk. Deze theorieën creëren bovendien een vals bewustzijn, waarbij tegenstanders van deze gesloten denksystemen als vijanden worden gezien. De blauwdrukken voor een ideale samenleving gelden zo als legitimatie voor tirannen om op bloedige wijze de macht te grijpen en te proberende geschiedenis richting het vermeende eindpunt te sturen. Volgens Popper wordt de geschiedenis juist bepaald door individuen die hun eigen beslissingen nemen, en daarbij niet een speelbal van hogere krachten zijn.
Popper meende bovendien dat het willen realiseren van een utopie gevaarlijk was, omdat het geluksideaal van de een wordt opgelegd aan de ander. Hij verzette zich dan ook tegen de stelling van utilitaristen dat er naar een zo groot mogelijke mate van geluk voor zo veel mogelijk mensen moet worden gestreefd. Dit zou volgens hem juist tot dogmatische denksystemen leiden, die meer kwaad dan goed doen. Wederom draait Popper de boel juist om; het streven van een samenleving moet zijn om zo weinig mogelijk vermijdbaar leed te kennen. Hij kan dan ook wel gezien worden als een ‘negatief-utilitarist’.
Nadat hij Oostenrijk verlaten had woonde Popper in Nieuw-Zeeland en later in Engeland. Hier werd hij in 1965 geridderd, waarmee hij de titel ‘Sir’ verkreeg. Toen zijn vrouw ziek werd keerde hij in 1985 tijdelijk terug naar zijn geboorteland Oostenrijk. Hoewel hij in 1969 met pensioen was gegaan, bleef Popper tot aan zijn dood actief in de academische wereld. In 1994 stierf hij in Engeland op de respectabele leeftijd van 92 jaar.
G.A.van der List, ‘Karl Popper’, in: P.B. Cliteur, G.A. van der List, Filosofenvan het hedendaags liberalisme, Kampen, 1990.
K. Popper, The open societyand its enemies, Abingdon, 1945.
K. Popper, The poverty of historicism,Abingdon, 1956.