1806
1873

John Stuart Mill

Britse filosoof
Liberaal

A
A

De negentiende-eeuwse Britse filosoof John Stuart Mill is één van de belangrijkste liberale filosofen. Hij werd geboren in Londen op 20 mei 1806. Door zijn vader, de Schotse historicus, politicus, econoom en filosoof James Mill, werd hij streng opgevoed. Van zijn vader en zijn peetoom Jeremy Bentham kreeg hij op peuterleeftijd al scholing. ‘Ik kan mij niet meer herinneren wanneer ik Grieks begon te leren’, schrijft hij in zijn autobiografie. Hem werd later verteld, dat hij toen drie jaar zou zijn geweest. Ook wiskunde, geschiedenis en logica waren al vroeg onderwerp van studie.

Dit soort exercities zouden hem voor de rest van zijn intellectuele leven hebben geholpen. Mill zag zichzelf niet als een man van uitzonderlijke gaven. ‘Wat ik toen kon had iedere gezonde jongen of meisje met een gemiddelde aanleg ook gekund. Als ik iets in mijn leven heb bereikt heb is dat, naast andere gunstige omstandigheden, te danken aan de opvoeding van mijn vader. Daardoor begon ik simpelweg met een kwart eeuw voorsprong op mijn leeftijdgenoten,’ schrijft hij in zijn autobiografie. Aan de andere kant is Mill door zijn kille, rationele opvoeding later in een depressie geraakt.

Als jongere werd Mill ook ondergedompeld in de denkbeelden van zijn vader en peetoom Jeremy Bentham, zogenoemde utilitaristen. Het utilitarisme stelt dat een goede keuze datgene is wat het grootste geluk voor de grootste hoeveelheid mensen oplevert. Hoewel Mill zijn oorsprong vond in dit utilitaristische denken en er zelfs een heel boek aan wijdde, met de toepasselijke titel ‘Utilitarianism’ (1863), was Mill een breder georiënteerde filosoof dan zijn vader en peetoom. Voor liberalen is Mills denken over vrijheid het meest van belang; specifiek zijn beroemde werk On Liberty.

On Liberty

In 1859 publiceerde Mill On Liberty, tot op de dag van vandaag één van de standaardwerken van de liberale filosofie. In dit werk staan de individuele vrijheid en het belang van ontplooiing centraal. Voor Mill is de vrijheid van het individu bijna absoluut, daar waar het uitingen betreft. Volgens hem heeft een meerderheid niet het recht om minderheidsmeningen tot zwijgen te brengen. Om een aantal redenen. Ten eerste omdat kan blijken dat een minderheid weleens gelijk zou kunnen hebben. In de tweede plaats kan de minderheid een beetje gelijk hebben, in welk geval een uitwisseling van gedachten alleen maar nuttig kan zijn. En in de laatste plaats, zelfs als de meerderheid evident gelijk heeft, kan het laten voortbestaan van afwijkende opinies vruchtbaar zijn, omdat een voortdurend ter discussie stellen van een heersende overtuiging die overtuiging behoedt voor verstarring.

De vrijheid van handelen daarentegen, kan volgens Mill nooit zo groot zijn als de vrijheid van denken en spreken. De handelingsvrijheid vindt namelijk haar begrenzing in andermans rechten. Dit is het bekende schadebeginsel: de vrijheid van de één kan slechts worden ingeperkt wanneer het schade toebrengt aan anderen. Niet elke onwelkome handeling kan worden betiteld als 'schade'. Zo valt het gegeven dat een ander zich beledigd voelt niet onder zijn begrip van schade.

Naast vrijheid en de begrenzing daarvan, benadrukte Mill in dit werk het belang van individuele ontplooiing. De menselijke natuur is volgens hem geen machine die naar een bepaald model kan worden gebouwd om zo bepaalde taken naar believen uit te voeren. Integendeel: de menselijke natuur is als een boom die ongehinderd naar alle kanten moet kunnen uitgroeien. Mill keert zich dan ook tegen paternalistische neigingen van staat en omgeving de individuele ontplooiing in te perken, zoals de ingebonden voeten van voorname Chinese vrouwen. Zodra een mens over gezond verstand en ervaring beschikt is de manier waarop hij zijn leven inricht de beste. Niet omdat dit op zichzelf beschouwd zo zou zijn, maar omdat het zijn eigen manier is.

Evengoed rechten voor vrouwen

Vrijheid en ontplooiing waren voor John Stuart Mill niet uitsluitend het voorrecht van mannen. Het kwam vrouwen net zo goed toe. In het werk The subjection of women (1869) pleit Mill, geïnspireerd door zijn zielsverwante en latere vrouw Harriët Taylor en stiefdochter Helen Taylor, voor de gelijkstelling van vrouwen op politiek en maatschappelijk gebied. Hoe iemand ooit op het idee zou kunnen komen anderen om biologische redenen het kiesrecht te ontzeggen was hem een raadsel. De onderwerping van vrouwen belemmert volgens Mill ook de vooruitgang van de mensheid. Als lid van het Britse Lagerhuis kwam Mill in 1867 met een voorstel voor algemeen kiesrecht en pleitte hij voor het vervangen van de term ‘man’ door de neutrale term ‘persoon’. Mill voegde zelf de daad bij het woord door de bijdrage van Harriët aan zijn filosofisch werk herhaaldelijk en nadrukkelijk te benoemen.

Considerations on representative government

Een ander belangrijk werk van Mill is Considerations on representative government (1861), dat slechts twee jaar na On Liberty uitkwam. Hoewel Mill in On Liberty stelde dat democratieën naar collectieve middelmatigheid neigen, betoonde hij zich in Considerations on representative government een voorstander van algemeen kiesrecht: een samenleving mocht geen politieke ‘paria’s’ creëren. Weliswaar vond Mill dat alleen wie kon lezen, schrijven en rekenen mocht stemmen, maar in beginsel kon iedereen dat leren. Hij was tevens tegen ‘representation without taxation’; wie niet aan de staatskas meebetaalde mocht de uitgaven niet meebepalen. Wie slimmer was – blijkend uit bepaalde examens of uitgeoefende beroepen – zou juist extra stemmen mogen uitbrengen. Dit wordt meervoudig kiesrecht genoemd. Ten slotte stelde Mill dat het bestaan van nationale saamhorigheidsgevoelens en een publieke opinie op basis van een gemeenschappelijke taal noodzakelijk zijn, wil een democratie goed functioneren.

De negentiende-eeuwse Britse filosoof John Stuart Mill is één van de belangrijkste liberale filosofen. Hij werd geboren in Londen op 20 mei 1806. Door zijn vader, de Schotse historicus, politicus, econoom en filosoof James Mill, werd hij streng opgevoed. Van zijn vader en zijn peetoom Jeremy Bentham kreeg hij op peuterleeftijd al scholing. ‘Ik kan mij niet meer herinneren wanneer ik Grieks begon te leren’, schrijft hij in zijn autobiografie. Hem werd later verteld, dat hij toen drie jaar zou zijn geweest. Ook wiskunde, geschiedenis en logica waren al vroeg onderwerp van studie.

Dit soort exercities zouden hem voor de rest van zijn intellectuele leven hebben geholpen. Mill zag zichzelf niet als een man van uitzonderlijke gaven. ‘Wat ik toen kon had iedere gezonde jongen of meisje met een gemiddelde aanleg ook gekund. Als ik iets in mijn leven heb bereikt heb is dat, naast andere gunstige omstandigheden, te danken aan de opvoeding van mijn vader. Daardoor begon ik simpelweg met een kwart eeuw voorsprong op mijn leeftijdgenoten,’ schrijft hij in zijn autobiografie. Aan de andere kant is Mill door zijn kille, rationele opvoeding later in een depressie geraakt.

Als jongere werd Mill ook ondergedompeld in de denkbeelden van zijn vader en peetoom Jeremy Bentham, zogenoemde utilitaristen. Het utilitarisme stelt dat een goede keuze datgene is wat het grootste geluk voor de grootste hoeveelheid mensen oplevert. Hoewel Mill zijn oorsprong vond in dit utilitaristische denken en er zelfs een heel boek aan wijdde, met de toepasselijke titel ‘Utilitarianism’ (1863), was Mill een breder georiënteerde filosoof dan zijn vader en peetoom. Voor liberalen is Mills denken over vrijheid het meest van belang; specifiek zijn beroemde werk On Liberty.

On Liberty

In 1859 publiceerde Mill On Liberty, tot op de dag van vandaag één van de standaardwerken van de liberale filosofie. In dit werk staan de individuele vrijheid en het belang van ontplooiing centraal. Voor Mill is de vrijheid van het individu bijna absoluut, daar waar het uitingen betreft. Volgens hem heeft een meerderheid niet het recht om minderheidsmeningen tot zwijgen te brengen. Om een aantal redenen. Ten eerste omdat kan blijken dat een minderheid weleens gelijk zou kunnen hebben. In de tweede plaats kan de minderheid een beetje gelijk hebben, in welk geval een uitwisseling van gedachten alleen maar nuttig kan zijn. En in de laatste plaats, zelfs als de meerderheid evident gelijk heeft, kan het laten voortbestaan van afwijkende opinies vruchtbaar zijn, omdat een voortdurend ter discussie stellen van een heersende overtuiging die overtuiging behoedt voor verstarring.

De vrijheid van handelen daarentegen, kan volgens Mill nooit zo groot zijn als de vrijheid van denken en spreken. De handelingsvrijheid vindt namelijk haar begrenzing in andermans rechten. Dit is het bekende schadebeginsel: de vrijheid van de één kan slechts worden ingeperkt wanneer het schade toebrengt aan anderen. Niet elke onwelkome handeling kan worden betiteld als 'schade'. Zo valt het gegeven dat een ander zich beledigd voelt niet onder zijn begrip van schade.

Naast vrijheid en de begrenzing daarvan, benadrukte Mill in dit werk het belang van individuele ontplooiing. De menselijke natuur is volgens hem geen machine die naar een bepaald model kan worden gebouwd om zo bepaalde taken naar believen uit te voeren. Integendeel: de menselijke natuur is als een boom die ongehinderd naar alle kanten moet kunnen uitgroeien. Mill keert zich dan ook tegen paternalistische neigingen van staat en omgeving de individuele ontplooiing in te perken, zoals de ingebonden voeten van voorname Chinese vrouwen. Zodra een mens over gezond verstand en ervaring beschikt is de manier waarop hij zijn leven inricht de beste. Niet omdat dit op zichzelf beschouwd zo zou zijn, maar omdat het zijn eigen manier is.

Evengoed rechten voor vrouwen

Vrijheid en ontplooiing waren voor John Stuart Mill niet uitsluitend het voorrecht van mannen. Het kwam vrouwen net zo goed toe. In het werk The subjection of women (1869) pleit Mill, geïnspireerd door zijn zielsverwante en latere vrouw Harriët Taylor en stiefdochter Helen Taylor, voor de gelijkstelling van vrouwen op politiek en maatschappelijk gebied. Hoe iemand ooit op het idee zou kunnen komen anderen om biologische redenen het kiesrecht te ontzeggen was hem een raadsel. De onderwerping van vrouwen belemmert volgens Mill ook de vooruitgang van de mensheid. Als lid van het Britse Lagerhuis kwam Mill in 1867 met een voorstel voor algemeen kiesrecht en pleitte hij voor het vervangen van de term ‘man’ door de neutrale term ‘persoon’. Mill voegde zelf de daad bij het woord door de bijdrage van Harriët aan zijn filosofisch werk herhaaldelijk en nadrukkelijk te benoemen.

Considerations on representative government

Een ander belangrijk werk van Mill is Considerations on representative government (1861), dat slechts twee jaar na On Liberty uitkwam. Hoewel Mill in On Liberty stelde dat democratieën naar collectieve middelmatigheid neigen, betoonde hij zich in Considerations on representative government een voorstander van algemeen kiesrecht: een samenleving mocht geen politieke ‘paria’s’ creëren. Weliswaar vond Mill dat alleen wie kon lezen, schrijven en rekenen mocht stemmen, maar in beginsel kon iedereen dat leren. Hij was tevens tegen ‘representation without taxation’; wie niet aan de staatskas meebetaalde mocht de uitgaven niet meebepalen. Wie slimmer was – blijkend uit bepaalde examens of uitgeoefende beroepen – zou juist extra stemmen mogen uitbrengen. Dit wordt meervoudig kiesrecht genoemd. Ten slotte stelde Mill dat het bestaan van nationale saamhorigheidsgevoelens en een publieke opinie op basis van een gemeenschappelijke taal noodzakelijk zijn, wil een democratie goed functioneren.

Lees verder

Beaufort, F. de, van Schie, P., Het Liberalenboek, 2011

Cliteur, P.B., Kinneging, A.A.M., van der List, G.A., Filosofen van het klassieke liberalisme, 1993

Mill, J.S., A system of logic, 1843

Mill, J.S., Autobiography of John Stuart Mill, 1873

Mill, J.S., Considerations on representative government, 1861

Mill, J.S., On liberty, 1859

Mill, J.S., Principles of political economy, 1848

Mill, J.S., The subjection of women, 1869

Mill, J.S., Utilitarianism, 1863

Meer lezen?

Ook in liberalen