De Engelse filosoof John Locke wordt als één van de grondleggers van het liberalisme beschouwd. Locke groeide op in het dorpje Somerset, was tien jaar oud toen de Engelse burgeroorlog uitbrak en ging later geneeskunde studeren in Oxford.
Hoewel Locke een belangrijke bijdrage leverde aan het empirisme – de stroming die meent dat aangeboren ideeën niet bestaan en kennis wordt opgedaan door zintuiglijke waarneming – is voor liberalen vooral zijn politieke filosofie van belang. Twee belangrijke uitingen daarvan zijn Two Treatises of Government en zijn brief over tolerantie.
Hoe komen vrije individuen tot een maatschappij? Locke probeert in zijn werk Two Treatises of Governement (1690) op deze vraag een antwoord te formuleren en tot een legitimatie te komen voor staatsmacht. Locke doet dat door in zijn redenering uit te gaan van een natuurtoestand: een situatie van vrije individuen die nog niet onder een staatsmacht vallen. Pas als individuen zélf instemmen met het toetreden tot een politieke gemeenschap, en zo vanuit vrije wil een sociaal contract met een staatsmacht sluiten, vallen zij onder dit gezag. Dat betekent ook dat iemand ervoor kan kiezen niet bij een politieke gemeenschap te willen horen. Dan wordt hij gelaten in de situatie waarin hij zich bevond: de natuurtoestand.
Hoewel een andere contractdenker, de filosoof Thomas Hobbes (1588 - 1679), deze natuurtoestand schetst als wreed en onveilig, schetst Locke deze een stuk vreedzamer. Toch ziet Locke goede reden voor mensen om zich te verbinden aan een politieke gemeenschap. In de natuurtoestand geldt het recht op zelfbehoud met de plicht datzelfde recht van een ander te respecteren. Maar omdat ieder zelf de vrijheid heeft invulling te geven aan wat zelfbehoud is en anderen te straffen als zij dit principe niet respecteren, zet dit de deur open voor eigenrichting. En daarmee een spiraal van geweld en tegengeweld.
Een staat kan volgens Locke dan ook beter zorgdragen voor de natuurlijke rechten van de mens: bescherming van het leven, de vrijheid en het bezit van mensen. Een staat kent namelijk, anders dan de natuurtoestand, eenduidige wetten waar mensen zich aan moeten houden en een onpartijdige rechter die geschillen oplost. Ook is er het gezag om vonnissen daadwerkelijk af te dwingen en uit te voeren.
Toch is die staatsmacht niet onvoorwaardelijk. Als een machthebber de rechten van de burgers niet respecteert, niet meer voldoet aan de doelen waarvoor de staat is opgericht, het vertrouwen verliest van de burgers, dan wordt het sociale contract geschonden. Dan is het volgens Locke gerechtvaardigd de zittende macht te ontbinden. Hiermee kwam Locke met een theoretische fundering van het recht van opstand.
In zijn Two Treatises of Government zette Locke niet alleen uiteen dat de staat er was voor de burgers, en niet andersom, hij fundeerde ook het recht op particulier eigendom. Want waarom zou iemand een hek mogen zetten om een stuk land en dat als de zijne claimen, vroeg Locke zich af. De aarde is toch van ons allemaal?
Locke argumenteert als volgt. Hij stelt ten eerste dat ieder van nature eigendom heeft ‘in zijn eigen persoon’. De arbeid die voortkomt uit zijn lichaam, is daarom ook van hem. Volgens Locke mocht iemand een stuk grond met recht zijn eigendom noemen, als hij de aarde met zijn arbeid vermengt. Als grond wordt bewerkt om aardappelen te telen bijvoorbeeld. Iemand heeft er dan iets van zichzelf in gelegd en daarom kunnen de vruchten van zijn lichamelijke arbeid worden beschouwd als rechtmatig privé-eigendom.
Dat betekent overigens niet dat iemand volgens Locke onvoorwaardelijk grond mag accumuleren. Zo is het niet de bedoeling dat iemand zo veel grond accumuleert dat een deel braak blijft liggen. Wie zijn grond niet cultiveert heeft volgens Locke geen recht op die grond, want grond moet nuttig worden aangewend. De aarde is volgens Locke namelijk door God gegeven zodat de mens het voor zijn bestwil kan gebruiken – en is er niet voor bedoeld om ‘te laten bederven of kapot te maken’. Ook stelt Locke dat er bij privé-toe-eigening er nog ‘genoeg’, en ‘even goede’ natuurlijke goederen moet overblijven voor de rest.
Een ander veelgenoemde bijdrage van Locke aan de filosofie is zijn brief over tolerantie: A Letter Concerning Toleration (1689). Hij schreef deze lange brief in de Nederlandse Republiek, aangezien hij Engeland om politieke redenen was ontvlucht.
In deze brief schrijft Locke over het belang van geloofsvrijheid en wijst hij dwang- en geweldsmiddelen van gezagsdragers om iemand tot het ‘juiste’ geloof te brengen, af. Kern van Locke’s betoog is dat mensen niet door dwang of geweld maar slechts door eigen innerlijke overtuiging tot het (juiste) geloof kunnen komen. De staat behoort volgens Locke bovendien niet over iemands geloofszaken te gaan. Die moet zich slechts bezighouden met het beschermen van leven, vrijheid en bezit. Ook stelt Locke dat een kerk een vrijwillige gemeenschap is. Tot welke kerk iemand behoort is een zaak van vrije toe- en uittreding.
Er zijn dus verschillende liberale elementen te vinden in deze brief. Toch is het liberale gehalte van deze brief beperkt: zo richtte Locke’s tolerantiebegrip zich uitsluitend op protestanten onderling en vond hij bijvoorbeeld niet dat eenzelfde mate van tolerantie atheïsten en katholieken toekwam.
De Engelse filosoof John Locke wordt als één van de grondleggers van het liberalisme beschouwd. Locke groeide op in het dorpje Somerset, was tien jaar oud toen de Engelse burgeroorlog uitbrak en ging later geneeskunde studeren in Oxford.
Hoewel Locke een belangrijke bijdrage leverde aan het empirisme – de stroming die meent dat aangeboren ideeën niet bestaan en kennis wordt opgedaan door zintuiglijke waarneming – is voor liberalen vooral zijn politieke filosofie van belang. Twee belangrijke uitingen daarvan zijn Two Treatises of Government en zijn brief over tolerantie.
Hoe komen vrije individuen tot een maatschappij? Locke probeert in zijn werk Two Treatises of Governement (1690) op deze vraag een antwoord te formuleren en tot een legitimatie te komen voor staatsmacht. Locke doet dat door in zijn redenering uit te gaan van een natuurtoestand: een situatie van vrije individuen die nog niet onder een staatsmacht vallen. Pas als individuen zélf instemmen met het toetreden tot een politieke gemeenschap, en zo vanuit vrije wil een sociaal contract met een staatsmacht sluiten, vallen zij onder dit gezag. Dat betekent ook dat iemand ervoor kan kiezen niet bij een politieke gemeenschap te willen horen. Dan wordt hij gelaten in de situatie waarin hij zich bevond: de natuurtoestand.
Hoewel een andere contractdenker, de filosoof Thomas Hobbes (1588 - 1679), deze natuurtoestand schetst als wreed en onveilig, schetst Locke deze een stuk vreedzamer. Toch ziet Locke goede reden voor mensen om zich te verbinden aan een politieke gemeenschap. In de natuurtoestand geldt het recht op zelfbehoud met de plicht datzelfde recht van een ander te respecteren. Maar omdat ieder zelf de vrijheid heeft invulling te geven aan wat zelfbehoud is en anderen te straffen als zij dit principe niet respecteren, zet dit de deur open voor eigenrichting. En daarmee een spiraal van geweld en tegengeweld.
Een staat kan volgens Locke dan ook beter zorgdragen voor de natuurlijke rechten van de mens: bescherming van het leven, de vrijheid en het bezit van mensen. Een staat kent namelijk, anders dan de natuurtoestand, eenduidige wetten waar mensen zich aan moeten houden en een onpartijdige rechter die geschillen oplost. Ook is er het gezag om vonnissen daadwerkelijk af te dwingen en uit te voeren.
Toch is die staatsmacht niet onvoorwaardelijk. Als een machthebber de rechten van de burgers niet respecteert, niet meer voldoet aan de doelen waarvoor de staat is opgericht, het vertrouwen verliest van de burgers, dan wordt het sociale contract geschonden. Dan is het volgens Locke gerechtvaardigd de zittende macht te ontbinden. Hiermee kwam Locke met een theoretische fundering van het recht van opstand.
In zijn Two Treatises of Government zette Locke niet alleen uiteen dat de staat er was voor de burgers, en niet andersom, hij fundeerde ook het recht op particulier eigendom. Want waarom zou iemand een hek mogen zetten om een stuk land en dat als de zijne claimen, vroeg Locke zich af. De aarde is toch van ons allemaal?
Locke argumenteert als volgt. Hij stelt ten eerste dat ieder van nature eigendom heeft ‘in zijn eigen persoon’. De arbeid die voortkomt uit zijn lichaam, is daarom ook van hem. Volgens Locke mocht iemand een stuk grond met recht zijn eigendom noemen, als hij de aarde met zijn arbeid vermengt. Als grond wordt bewerkt om aardappelen te telen bijvoorbeeld. Iemand heeft er dan iets van zichzelf in gelegd en daarom kunnen de vruchten van zijn lichamelijke arbeid worden beschouwd als rechtmatig privé-eigendom.
Dat betekent overigens niet dat iemand volgens Locke onvoorwaardelijk grond mag accumuleren. Zo is het niet de bedoeling dat iemand zo veel grond accumuleert dat een deel braak blijft liggen. Wie zijn grond niet cultiveert heeft volgens Locke geen recht op die grond, want grond moet nuttig worden aangewend. De aarde is volgens Locke namelijk door God gegeven zodat de mens het voor zijn bestwil kan gebruiken – en is er niet voor bedoeld om ‘te laten bederven of kapot te maken’. Ook stelt Locke dat er bij privé-toe-eigening er nog ‘genoeg’, en ‘even goede’ natuurlijke goederen moet overblijven voor de rest.
Een ander veelgenoemde bijdrage van Locke aan de filosofie is zijn brief over tolerantie: A Letter Concerning Toleration (1689). Hij schreef deze lange brief in de Nederlandse Republiek, aangezien hij Engeland om politieke redenen was ontvlucht.
In deze brief schrijft Locke over het belang van geloofsvrijheid en wijst hij dwang- en geweldsmiddelen van gezagsdragers om iemand tot het ‘juiste’ geloof te brengen, af. Kern van Locke’s betoog is dat mensen niet door dwang of geweld maar slechts door eigen innerlijke overtuiging tot het (juiste) geloof kunnen komen. De staat behoort volgens Locke bovendien niet over iemands geloofszaken te gaan. Die moet zich slechts bezighouden met het beschermen van leven, vrijheid en bezit. Ook stelt Locke dat een kerk een vrijwillige gemeenschap is. Tot welke kerk iemand behoort is een zaak van vrije toe- en uittreding.
Er zijn dus verschillende liberale elementen te vinden in deze brief. Toch is het liberale gehalte van deze brief beperkt: zo richtte Locke’s tolerantiebegrip zich uitsluitend op protestanten onderling en vond hij bijvoorbeeld niet dat eenzelfde mate van tolerantie atheïsten en katholieken toekwam.
Beaufort, F. de, van Schie, P., Het Liberalenboek, 2011
Cliteur, P.B., Kinneging, A.A.M., van der List, G.A., Filosofen van het klassieke liberalisme, 1993
Locke, J., A Letter Concerning Toleration, 1689
Locke, J., Two Treatises of Government, 1690.