Een van de maatregelen in de coronacrisis die betrekkelijk weinig aandacht trok, terwijl de gevolgen ervan toch zeer ingrijpend kunnen zijn, is de beslissing van de Europese Centrale Bank (ECB) om onbeperkt (nog meer) schulden op te kopen. Hiermee voert de ECB niet alleen een beleid dat in strijd is met het EU-verdrag maar neemt het ook het risico op termijn hyperinflatie op te roepen, precies hetgeen de ECB juist zou moeten voorkomen.
Als één Europees land – terecht – doordrongen is van het belang van het voorkomen van hyperinflatie, dan is het Duitsland. Dit land heeft het in 1923 namelijk meegemaakt. Had je in juni 1922 reeds 300 mark nodig om 1 dollar te kopen, een jaar later waren daar al 100.000 marken voor nodig. Daarna ging het razendsnel. Op 17 september 1923 kostte 1 dollar al 200 miljoen marken, in november moesten voor die ene dollar 12 biljoen marken worden neergelegd. Het leidde tot absurde prijzen. Op 26 september 1923 kostte bijvoorbeeld 1 brood 10,37 miljoen mark. Sommige mensen stookten hun kachel met bankbiljetten omdat dit goedkoper was dan met diezelfde bankbiljetten hout te kopen.
De gevolgen waren ingrijpend. De spaargelden van Duitse middenklasse werden in korte tijd waardeloos. Dit leidde tot miljoenen persoonlijke en economische tragedies. Maar het holde daardoor ook het vertrouwen van die middenklasse in de jonge democratische Weimar-republiek uit. Weliswaar groeiden de nationaal-socialisten op dat moment nog niet, maar veel kiezers weken uit van de traditionele ‘middenpartijen’ naar kleine deelbelangenpartijen en konden er niet toe komen ooit nog hun vertrouwen te schenken aan de partijen die zij voor deze monetaire ramp verantwoordelijk hielden.
Precies in de tijd van de ergste inflatie was de liberaal Gustav Stresemann rijkskanselier. Hij moest de (tot 1929/1930) ergste crisis van de Weimar-republiek het hoofd zien te bieden; en hij deed dat ook. Zijn regering wist op 16 november 1923 met een valutahervorming de hyperinflatie te bedwingen. Maar toen was er natuurlijk al veel kwaad geschied.
Gustav Stresemann was in 1878 in Berlijn geboren in een links-liberaal milieu, waar de idealen uit 1848 – zeg maar het Duitse equivalent van de hervormingen van Thorbecke, die toen echter bij onze oosterburen mislukten – werden hooggehouden. Als twintiger sloot hij zich aan bij de National-Liberale Partei in Saksen, de regionale afdeling van de rechts-liberalen. Als regionale partijsecretaris wist hij in luttele jaren het ledental te verviervoudigen. Dit talent bracht hem in 1907, nog net geen 29 jaar oud, in de Rijksdag, als op dat moment jongste nationale parlementariër. In de Rijksdag kwam hij op tegen het door Duitsland veelvuldig gepraktiseerde protectionisme en streed hij voor het ook doen uitstrekken van sociale wetgeving tot de middenklasse (en niet alleen voor arbeiders). Hij droeg ertoe bij dat er voor de Duitse middenklasse een ouderdomsverzekering kwam.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog steunde Stresemann de Duitse oorlogsinspanningen, met inbegrip van de oostwaartse expansie. Dit maakte dat toen direct na het oorlogseinde de over verschillende partijen verspreide liberalen besprekingen voerden over de vorming van één nieuwe partij, de links-liberalen Stresemann niet wilden accepteren. Stresemann richtte daarom op 15 december 1918 zijn eigen partij op, de Deutsche Volkspartei (DVP). In 1919 bleef deze partij kleiner dan de links-liberale DDP, maar in 1920 streefde de DVP met 13,9% van de stemmen de DDP voorbij, om daarna de hele jaren twintig de grootste van beide liberale partijen te blijven.
Aanvankelijk moest de ‘kaisertreue’ Stresemann niet veel van de Weimar-republiek hebben, maar al snel telde hij zijn knopen en besloot hij dat Duitsland het met het nieuwe stelsel moest doen. Hij werd, zoals dat heette, ‘Vernunftrepublikaner’. Zijn grote moment kwam toen hij tijdens de hyperinflatie op 13 augustus een kabinet kon vormen dat steunde op de beide liberale partijen, de katholieken en de sociaal-democraten. Zijn kanselierschap duurde slechts 103 dagen, maar in die periode bracht hij binnenlands de geldontwaarding onder controle en zocht hij in het buitenland steun om een einde aan het Duitse isolement te maken zonder – zoals zijn voorgangers in 1922 hadden gedaan – het land afhankelijk van de Sovjet-Unie te maken.
De sociaal-democraten misgunden Stresemann zijn succes en brachten zijn kabinet op 23 november 1923 ten val. Maar hij kwam terug als minister van Buitenlande Zaken in het kabinet van Wilhelm Marx (een katholiek; géén familie van Karl), een functie die hij in opeenvolgende kabinetten tot zijn vroegtijdige dood in 1929 bleef vervullen. In die periode wist hij Duitsland in te bedden in het (fragiele) internationaal systeem, wat onder meer gesymboliseerd werd door de toetreding van het land in 1926 tot de Volkenbond (een voorloper van de VN). Zozeer werd hij vereenzelvigd met de periode van meer stabiliteit dat de Amerikanen dit aanduidden als ‘The Stresemann policy’.
Stresemann heeft altijd te kampen gehad met een zwakke gezondheid. Al op 39-jarige leeftijd werd hij getroffen door een hartaanval. In 1929 ging zijn gezondheid flink achteruit, en op 3 oktober van dat jaar kreeg hij een fatale beroerte. Een paar weken later brak in New York de beurskrach uit, die als een schokgolf door de financiële wereld ging en overal tot massa-werkloosheid leidde. Uiteindelijk zou dit de Weimar-republiek de doodsklap toebrengen.
Of Stresemann, had hij nog geleefd, in staat zou zijn geweest de Duitse democratie te redden, hoort tot de niet te beantwoorden ‘wat als’-vragen. Maar als íemand het gezag had, dan was hij het. De befaamde historicus-journalist Sebastian Haffner noemt hem de grootste Duitse kanselier tussen Bismarck en Adenauer, wat des te meer zegt als men bedenkt hoe kort Stresemann aan het roer heeft gestaan. In zijn politiek was Stresemann wendbaar, opportunistisch zouden sommigen zeggen. Toch bleven twee kernpunten uit het liberalisme hem drijven: de waarde van het individu en de noodzaak verzoening tussen de klassen te bewerkstelligen. Tragisch genoeg legden beide doelstellingen mét zijn dood in Duitsland algauw het loodje. Het maakt Stresemann tot hét symbool voor de veel te korte tijd van Duitse democratie in het interbellum.
Een van de maatregelen in de coronacrisis die betrekkelijk weinig aandacht trok, terwijl de gevolgen ervan toch zeer ingrijpend kunnen zijn, is de beslissing van de Europese Centrale Bank (ECB) om onbeperkt (nog meer) schulden op te kopen. Hiermee voert de ECB niet alleen een beleid dat in strijd is met het EU-verdrag maar neemt het ook het risico op termijn hyperinflatie op te roepen, precies hetgeen de ECB juist zou moeten voorkomen.
Als één Europees land – terecht – doordrongen is van het belang van het voorkomen van hyperinflatie, dan is het Duitsland. Dit land heeft het in 1923 namelijk meegemaakt. Had je in juni 1922 reeds 300 mark nodig om 1 dollar te kopen, een jaar later waren daar al 100.000 marken voor nodig. Daarna ging het razendsnel. Op 17 september 1923 kostte 1 dollar al 200 miljoen marken, in november moesten voor die ene dollar 12 biljoen marken worden neergelegd. Het leidde tot absurde prijzen. Op 26 september 1923 kostte bijvoorbeeld 1 brood 10,37 miljoen mark. Sommige mensen stookten hun kachel met bankbiljetten omdat dit goedkoper was dan met diezelfde bankbiljetten hout te kopen.
De gevolgen waren ingrijpend. De spaargelden van Duitse middenklasse werden in korte tijd waardeloos. Dit leidde tot miljoenen persoonlijke en economische tragedies. Maar het holde daardoor ook het vertrouwen van die middenklasse in de jonge democratische Weimar-republiek uit. Weliswaar groeiden de nationaal-socialisten op dat moment nog niet, maar veel kiezers weken uit van de traditionele ‘middenpartijen’ naar kleine deelbelangenpartijen en konden er niet toe komen ooit nog hun vertrouwen te schenken aan de partijen die zij voor deze monetaire ramp verantwoordelijk hielden.
Precies in de tijd van de ergste inflatie was de liberaal Gustav Stresemann rijkskanselier. Hij moest de (tot 1929/1930) ergste crisis van de Weimar-republiek het hoofd zien te bieden; en hij deed dat ook. Zijn regering wist op 16 november 1923 met een valutahervorming de hyperinflatie te bedwingen. Maar toen was er natuurlijk al veel kwaad geschied.
Gustav Stresemann was in 1878 in Berlijn geboren in een links-liberaal milieu, waar de idealen uit 1848 – zeg maar het Duitse equivalent van de hervormingen van Thorbecke, die toen echter bij onze oosterburen mislukten – werden hooggehouden. Als twintiger sloot hij zich aan bij de National-Liberale Partei in Saksen, de regionale afdeling van de rechts-liberalen. Als regionale partijsecretaris wist hij in luttele jaren het ledental te verviervoudigen. Dit talent bracht hem in 1907, nog net geen 29 jaar oud, in de Rijksdag, als op dat moment jongste nationale parlementariër. In de Rijksdag kwam hij op tegen het door Duitsland veelvuldig gepraktiseerde protectionisme en streed hij voor het ook doen uitstrekken van sociale wetgeving tot de middenklasse (en niet alleen voor arbeiders). Hij droeg ertoe bij dat er voor de Duitse middenklasse een ouderdomsverzekering kwam.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog steunde Stresemann de Duitse oorlogsinspanningen, met inbegrip van de oostwaartse expansie. Dit maakte dat toen direct na het oorlogseinde de over verschillende partijen verspreide liberalen besprekingen voerden over de vorming van één nieuwe partij, de links-liberalen Stresemann niet wilden accepteren. Stresemann richtte daarom op 15 december 1918 zijn eigen partij op, de Deutsche Volkspartei (DVP). In 1919 bleef deze partij kleiner dan de links-liberale DDP, maar in 1920 streefde de DVP met 13,9% van de stemmen de DDP voorbij, om daarna de hele jaren twintig de grootste van beide liberale partijen te blijven.
Aanvankelijk moest de ‘kaisertreue’ Stresemann niet veel van de Weimar-republiek hebben, maar al snel telde hij zijn knopen en besloot hij dat Duitsland het met het nieuwe stelsel moest doen. Hij werd, zoals dat heette, ‘Vernunftrepublikaner’. Zijn grote moment kwam toen hij tijdens de hyperinflatie op 13 augustus een kabinet kon vormen dat steunde op de beide liberale partijen, de katholieken en de sociaal-democraten. Zijn kanselierschap duurde slechts 103 dagen, maar in die periode bracht hij binnenlands de geldontwaarding onder controle en zocht hij in het buitenland steun om een einde aan het Duitse isolement te maken zonder – zoals zijn voorgangers in 1922 hadden gedaan – het land afhankelijk van de Sovjet-Unie te maken.
De sociaal-democraten misgunden Stresemann zijn succes en brachten zijn kabinet op 23 november 1923 ten val. Maar hij kwam terug als minister van Buitenlande Zaken in het kabinet van Wilhelm Marx (een katholiek; géén familie van Karl), een functie die hij in opeenvolgende kabinetten tot zijn vroegtijdige dood in 1929 bleef vervullen. In die periode wist hij Duitsland in te bedden in het (fragiele) internationaal systeem, wat onder meer gesymboliseerd werd door de toetreding van het land in 1926 tot de Volkenbond (een voorloper van de VN). Zozeer werd hij vereenzelvigd met de periode van meer stabiliteit dat de Amerikanen dit aanduidden als ‘The Stresemann policy’.
Stresemann heeft altijd te kampen gehad met een zwakke gezondheid. Al op 39-jarige leeftijd werd hij getroffen door een hartaanval. In 1929 ging zijn gezondheid flink achteruit, en op 3 oktober van dat jaar kreeg hij een fatale beroerte. Een paar weken later brak in New York de beurskrach uit, die als een schokgolf door de financiële wereld ging en overal tot massa-werkloosheid leidde. Uiteindelijk zou dit de Weimar-republiek de doodsklap toebrengen.
Of Stresemann, had hij nog geleefd, in staat zou zijn geweest de Duitse democratie te redden, hoort tot de niet te beantwoorden ‘wat als’-vragen. Maar als íemand het gezag had, dan was hij het. De befaamde historicus-journalist Sebastian Haffner noemt hem de grootste Duitse kanselier tussen Bismarck en Adenauer, wat des te meer zegt als men bedenkt hoe kort Stresemann aan het roer heeft gestaan. In zijn politiek was Stresemann wendbaar, opportunistisch zouden sommigen zeggen. Toch bleven twee kernpunten uit het liberalisme hem drijven: de waarde van het individu en de noodzaak verzoening tussen de klassen te bewerkstelligen. Tragisch genoeg legden beide doelstellingen mét zijn dood in Duitsland algauw het loodje. Het maakt Stresemann tot hét symbool voor de veel te korte tijd van Duitse democratie in het interbellum.
Fleur de Beaufort en Patrick van Schie, ‘Dromer met daadkracht. Gustav Stresemann (1878-1929)’, in: Patrick van Schie (red.) Liberale leiders in Europa. Portretten van prominente politici in de negentiende en vroeg twintigste eeuw (Amsterdam, 2008) pp. 239-266.