1903
1945

Benjamin Telders

Rechtsfilosoof
Liberaal

‘Aan zeldzame moed, voorbeeldig doorzettingsvermogen, nooit geschokte standvastigheid en onbevreesde, geestelijke voornaamheid heeft het Telders in de bezettingstijd nooit ontbroken’, aldus de Leidse hoogleraar Cleveringa tijdens een toespraak ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de prof.mr. B.M. TeldersStichting in 1964.

Benjamin Marius Telders – Ben voor familie en vrienden – zag op 19 maart 1903 het levenslicht in Den Haag als oudste zoon van Mr. Wilhelm Albert Telders en Johanna Wilhelmina Telders-Vlielanders Hein. Na een onbezorgde schooltijd, waarnaast Telders’ honger naar boeken en voorliefde voor de piano zich ontwikkelden, koos Telders voor de studie rechten in Leiden. Telders promoveerde in 1927 op de dissertatie Staat en Volkenrecht. Proeve van rechtvaardiging van Hegel’s Volkenrechtleer en volgde op 28-jarige leeftijd zijn promotor Van Eysinga op als hoogleraar volkenrecht. Met zijn voorliefde voor de rechtsfilosofie had Telders als hoogleraar zijn roeping gevonden.

Op voorspraak van de afdeling Wassenaar van de in versukkeling geraakte Liberale Staatspartij werd Telders naar voren geschoven als kandidaat partijvoorzitter. De afdeling was ervan overtuigd dat deze ‘jonge, krachtige persoonlijkheid, man van grote bekwaamheid en tevens welhaast onbegrensde werkkracht’ het verloren gegane contact met de kiezers zou kunnen herstellen.

Zelf gaf Telders in een interview met de redactie van het Liberale Weekblad aan dat ‘het verzoek dat tot mij werd gericht om een kandidatuur te overwegen, kwam ongeveer in de tijd van de Oostenrijkse Anschluss. Vooral de rol die Seyss-Inquart en zijns gelijken daarin hebben gespeeld trof mij pijnlijk. En ik kreeg de gedachte dat, wanneer mensen die nationaal gevoelen zonder tot een uiterste vleugel te behoren, zich onttrekken aan de nationale zaak, men aan het extremisme vrij spel geeft. Ik meende, door mij te wijden aan de liberale politiek, ertoe te kunnen bijdragen dat het gezonde Nederlandse nationalisme “het midden blijft houden”.’  

Telders had een onwrikbaar vertrouwen in de bestaansgrond van het liberalisme. In het lustrumnummer van het blad De Jonge Liberaal – uitgegeven door de Bond van Jong-Liberalen – schreef hij ‘En wat anders dan het vertrouwen, het vaste geloof in de toekomst van het Nederlandse liberalisme zou iemand wie het wetenschappelijke, niet het politieke arbeidsveld in de eerste plaats dienbaar is, kunnen bewegen zich ook op het terrein van de politieke actie te begeven.’

Deze veerkrachtige opstelling was precies wat de Liberale Staatspartij nodig had in het interbellum. Bij de verkiezingen van 1937 – toen mr. Wendelaar nog partijvoorzitter was – hadden de liberalen 3 van de 7 zetels die zij bezaten verloren. De liberale zakenman Heldring noteerde na de verkiezing van Telders tevreden in zijn dagboek: ‘Het ziet ernaar uit, dat de Liberale Partij een nieuw kleed gaat aantrekken, of liever, het oude kleed terdege heeft laten herstellen. De nieuwe voorzitter Telders is zuiver liberaal, zeer bekwaam, en indien hij het gekonkel de baas wordt, kan hij aan het liberalisme grote diensten bewijzen. Ik zie hem voor vast van karakter aan.’

De kern van het liberalisme had voor Telders niets te maken met een simpel laissez faire, maar was gelegen in het feit dat de menselijke persoonlijkheid altijd de motor vormt van alles wat in het leven tot stand komt. Alles wat deze motor bedreigt moet verworpen worden, doch dat is niet hetzelfde als stellen dat de motor niet beter van remmen kan worden voorzien. Voor alles heeft het liberalisme vertrouwen in de vrije werkzaamheid van de menselijke persoonlijkheid.

Deze metafoor werkte Telders in zijn toespraak voor het Liberaal Sociaal Congres van 1938 verder uit voor de economische en sociale politiek. Drie stellingen legde hij neer als de grondbeginselen van het liberalisme. (1) In het belang van de productie en distributie moeten er soms van buitenaf, desnoods van bovenaf, remmen worden aangelegd, daar waar blijkt dat zonder remmen uitwassen ontstaan. (2) Wanneer men aanvaardt dat het economische leven geremd wordt ten bate van hogere belangen, dan mag men de eis stellen dat dit voor alle groepen in gelijke mate gebeurt. De Nederlandse politiek heeft daarin te lang een eenzijdige weg bewandeld. (3) Tot slot bracht sociale politiek, aldus Telders, met zich mee dat aan de economisch sterkeren remmingen worden opgelegd ten gunste van de zwakkeren. Dat is in beginsel juist, maar waakzaamheid is wel geboden. De economisch sterkere moet in staat blijken tot het brengen van de gevraagde offers. Een te zware of verkeerde wijze van belasting zou immers de bron van waaruit de sociale offers moeten voortkomen ondermijnen.

In de korte tijd die hem gegund was heeft Telders zich met hart en ziel ingezet voor het liberalisme. Bij de statenverkiezingen van 1939 werd iets van het liberaal reveil onder zijn leiding reeds duidelijk, hij wist net boven de uitslag van 1935 te komen. De Tweede Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan de voorzichtige opmars van het liberalisme.

Als hoogleraar Volkenrecht verzette Telders zich samen met onder meer collega Cleveringa fel tegen de door de Duitse bezetter geëiste ariërverklaring. Voor Cleveringa – op dat moment ook decaan van de juridische faculteit – was deze verklaring persoonlijk extra pijnlijk daar deze voor zijn promotor, leermeester en ‘vaderlijke vriend’ de Joodse hoogleraar Meijers met zekerheid tot ontslag zou leiden. Uiteindelijk zouden de hoogleraren weliswaar tekenen, maar een ruime meerderheid voegde er een door Telders opgesteld protest aan toe. Het feit dat niet alle hoogleraren dit protest ondertekenden greep Telders en Cleveringa ten diepste aan. Beiden spraken af bij een eventueel ontslag van Meijers publiekelijk te protesteren. Telders bood daarbij aan de beoogde protestrede uit te spreken, daar hij bij een eventuele arrestatie geen gezin zou achterlaten. Cleveringa meende echter dat hij als decaan de rede zelf diende uit te spreken. Hij werd vrijwel direct gearresteerd, waarna acht maanden gevangenschap volgden.

Drie weken later, op 18 december 1940 werd ook Telders gevangengezet in het Oranjehotel in Scheveningen, vanwaar hij via Vught naar diverse concentratiekampen werd vervoerd. Opmerkelijk genoeg keerde hij na een langdurig verblijf in Buchenwald in 1944 nog eens terug naar Vught. Begrijpelijkerwijze tot grote vreugde van zijn familie. Kennelijk leefde ook de Politische Abteilung van Buchenwald in de veronderstelling dat Telders nu wel spoedig zou worden vrijgelaten. Zijn dossier werd niet met hem meegestuurd en de toenmalig secretaris-generaal voor Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming adviseerde in een brief Prof. Telders na vier jaar vrij te laten.

Het zou anders lopen. Op Dolle Dinsdag werden de gevangenen die niet voor executie in aanmerking kwamen opnieuw naar Duitsland gestuurd. In Sachsenhausen voorkwam het lot de voorgenomen executie van onder meer Telders. Met de naderende Russische legers werd hij nog eenmaal op transport gesteld naar Bergen Belsen. Daar overleed Telders negen dagen voor de bevrijding van het kamp aan vlektyfus. Een jong een veelbelovend leven werd zo in de kiem gesmoord, een offer wat Telders willens en wetens in het belang van de goede zaak bracht. Immers: ‘Er zijn plichten die gelden, ongeacht de omstandigheden waarin de mensch zich bevindt, plichten, waaraan wij hebben te gehoorzamen, ook al wordt daarmede van ons het hoogste offer gevergd’, aldus Telders in een nooit uitgesproken redevoering die hij had voorbereid voor een bijeenkomst van de Liberale Staatspartij.

‘Aan zeldzame moed, voorbeeldig doorzettingsvermogen, nooit geschokte standvastigheid en onbevreesde, geestelijke voornaamheid heeft het Telders in de bezettingstijd nooit ontbroken’, aldus de Leidse hoogleraar Cleveringa tijdens een toespraak ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de prof.mr. B.M. TeldersStichting in 1964.

Benjamin Marius Telders – Ben voor familie en vrienden – zag op 19 maart 1903 het levenslicht in Den Haag als oudste zoon van Mr. Wilhelm Albert Telders en Johanna Wilhelmina Telders-Vlielanders Hein. Na een onbezorgde schooltijd, waarnaast Telders’ honger naar boeken en voorliefde voor de piano zich ontwikkelden, koos Telders voor de studie rechten in Leiden. Telders promoveerde in 1927 op de dissertatie Staat en Volkenrecht. Proeve van rechtvaardiging van Hegel’s Volkenrechtleer en volgde op 28-jarige leeftijd zijn promotor Van Eysinga op als hoogleraar volkenrecht. Met zijn voorliefde voor de rechtsfilosofie had Telders als hoogleraar zijn roeping gevonden.

Op voorspraak van de afdeling Wassenaar van de in versukkeling geraakte Liberale Staatspartij werd Telders naar voren geschoven als kandidaat partijvoorzitter. De afdeling was ervan overtuigd dat deze ‘jonge, krachtige persoonlijkheid, man van grote bekwaamheid en tevens welhaast onbegrensde werkkracht’ het verloren gegane contact met de kiezers zou kunnen herstellen.

Zelf gaf Telders in een interview met de redactie van het Liberale Weekblad aan dat ‘het verzoek dat tot mij werd gericht om een kandidatuur te overwegen, kwam ongeveer in de tijd van de Oostenrijkse Anschluss. Vooral de rol die Seyss-Inquart en zijns gelijken daarin hebben gespeeld trof mij pijnlijk. En ik kreeg de gedachte dat, wanneer mensen die nationaal gevoelen zonder tot een uiterste vleugel te behoren, zich onttrekken aan de nationale zaak, men aan het extremisme vrij spel geeft. Ik meende, door mij te wijden aan de liberale politiek, ertoe te kunnen bijdragen dat het gezonde Nederlandse nationalisme “het midden blijft houden”.’  

Telders had een onwrikbaar vertrouwen in de bestaansgrond van het liberalisme. In het lustrumnummer van het blad De Jonge Liberaal – uitgegeven door de Bond van Jong-Liberalen – schreef hij ‘En wat anders dan het vertrouwen, het vaste geloof in de toekomst van het Nederlandse liberalisme zou iemand wie het wetenschappelijke, niet het politieke arbeidsveld in de eerste plaats dienbaar is, kunnen bewegen zich ook op het terrein van de politieke actie te begeven.’

Deze veerkrachtige opstelling was precies wat de Liberale Staatspartij nodig had in het interbellum. Bij de verkiezingen van 1937 – toen mr. Wendelaar nog partijvoorzitter was – hadden de liberalen 3 van de 7 zetels die zij bezaten verloren. De liberale zakenman Heldring noteerde na de verkiezing van Telders tevreden in zijn dagboek: ‘Het ziet ernaar uit, dat de Liberale Partij een nieuw kleed gaat aantrekken, of liever, het oude kleed terdege heeft laten herstellen. De nieuwe voorzitter Telders is zuiver liberaal, zeer bekwaam, en indien hij het gekonkel de baas wordt, kan hij aan het liberalisme grote diensten bewijzen. Ik zie hem voor vast van karakter aan.’

De kern van het liberalisme had voor Telders niets te maken met een simpel laissez faire, maar was gelegen in het feit dat de menselijke persoonlijkheid altijd de motor vormt van alles wat in het leven tot stand komt. Alles wat deze motor bedreigt moet verworpen worden, doch dat is niet hetzelfde als stellen dat de motor niet beter van remmen kan worden voorzien. Voor alles heeft het liberalisme vertrouwen in de vrije werkzaamheid van de menselijke persoonlijkheid.

Deze metafoor werkte Telders in zijn toespraak voor het Liberaal Sociaal Congres van 1938 verder uit voor de economische en sociale politiek. Drie stellingen legde hij neer als de grondbeginselen van het liberalisme. (1) In het belang van de productie en distributie moeten er soms van buitenaf, desnoods van bovenaf, remmen worden aangelegd, daar waar blijkt dat zonder remmen uitwassen ontstaan. (2) Wanneer men aanvaardt dat het economische leven geremd wordt ten bate van hogere belangen, dan mag men de eis stellen dat dit voor alle groepen in gelijke mate gebeurt. De Nederlandse politiek heeft daarin te lang een eenzijdige weg bewandeld. (3) Tot slot bracht sociale politiek, aldus Telders, met zich mee dat aan de economisch sterkeren remmingen worden opgelegd ten gunste van de zwakkeren. Dat is in beginsel juist, maar waakzaamheid is wel geboden. De economisch sterkere moet in staat blijken tot het brengen van de gevraagde offers. Een te zware of verkeerde wijze van belasting zou immers de bron van waaruit de sociale offers moeten voortkomen ondermijnen.

In de korte tijd die hem gegund was heeft Telders zich met hart en ziel ingezet voor het liberalisme. Bij de statenverkiezingen van 1939 werd iets van het liberaal reveil onder zijn leiding reeds duidelijk, hij wist net boven de uitslag van 1935 te komen. De Tweede Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan de voorzichtige opmars van het liberalisme.

Als hoogleraar Volkenrecht verzette Telders zich samen met onder meer collega Cleveringa fel tegen de door de Duitse bezetter geëiste ariërverklaring. Voor Cleveringa – op dat moment ook decaan van de juridische faculteit – was deze verklaring persoonlijk extra pijnlijk daar deze voor zijn promotor, leermeester en ‘vaderlijke vriend’ de Joodse hoogleraar Meijers met zekerheid tot ontslag zou leiden. Uiteindelijk zouden de hoogleraren weliswaar tekenen, maar een ruime meerderheid voegde er een door Telders opgesteld protest aan toe. Het feit dat niet alle hoogleraren dit protest ondertekenden greep Telders en Cleveringa ten diepste aan. Beiden spraken af bij een eventueel ontslag van Meijers publiekelijk te protesteren. Telders bood daarbij aan de beoogde protestrede uit te spreken, daar hij bij een eventuele arrestatie geen gezin zou achterlaten. Cleveringa meende echter dat hij als decaan de rede zelf diende uit te spreken. Hij werd vrijwel direct gearresteerd, waarna acht maanden gevangenschap volgden.

Drie weken later, op 18 december 1940 werd ook Telders gevangengezet in het Oranjehotel in Scheveningen, vanwaar hij via Vught naar diverse concentratiekampen werd vervoerd. Opmerkelijk genoeg keerde hij na een langdurig verblijf in Buchenwald in 1944 nog eens terug naar Vught. Begrijpelijkerwijze tot grote vreugde van zijn familie. Kennelijk leefde ook de Politische Abteilung van Buchenwald in de veronderstelling dat Telders nu wel spoedig zou worden vrijgelaten. Zijn dossier werd niet met hem meegestuurd en de toenmalig secretaris-generaal voor Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming adviseerde in een brief Prof. Telders na vier jaar vrij te laten.

Het zou anders lopen. Op Dolle Dinsdag werden de gevangenen die niet voor executie in aanmerking kwamen opnieuw naar Duitsland gestuurd. In Sachsenhausen voorkwam het lot de voorgenomen executie van onder meer Telders. Met de naderende Russische legers werd hij nog eenmaal op transport gesteld naar Bergen Belsen. Daar overleed Telders negen dagen voor de bevrijding van het kamp aan vlektyfus. Een jong een veelbelovend leven werd zo in de kiem gesmoord, een offer wat Telders willens en wetens in het belang van de goede zaak bracht. Immers: ‘Er zijn plichten die gelden, ongeacht de omstandigheden waarin de mensch zich bevindt, plichten, waaraan wij hebben te gehoorzamen, ook al wordt daarmede van ons het hoogste offer gevergd’, aldus Telders in een nooit uitgesproken redevoering die hij had voorbereid voor een bijeenkomst van de Liberale Staatspartij.

Lees verder

Meer lezen?

Ook in liberalen