Het liberaal journaal dat rond Kerst bij vrienden van de TeldersStichting op de mat viel, heeft tolerantie als thema. Maartje Schulz, wetenschappelijk medewerker bij de TeldersStichting, verdedigt in dit journaal het recht op demonstratie in het licht van verdraagzaamheid. 'Juist als het schuurt is het van belang dat de staat het demonstratierecht hoog houdt. Het recht om te demonstreren staat namelijk per definitie onder druk van mensen die zich aan een demonstratie storen.'
Kick Out Zwarte Piet die demonstreert tijdens de Sinterklaasintocht, anti-abortus-activisten die voor een abortuskliniek staan, en Pegida die telkens pal tegenover een moskee wil demonsteren. ‘Moet dat nu echt op dát moment en op díe plek?’ Het antwoord: ja, dat moet kunnen. Juist als het schuurt is het van belang dat de staat het demonstratierecht hoog houdt. Het recht om te demonstreren staat namelijk per definitie onder druk van mensen die zich aan een demonstratie storen.
Want demonstreren doe je doorgaans niet als iedereen het al fijn met je eens is. Nee, je demonstreert als je meent dat jouw positie wordt miskend door de maatschappij of politiek. Het is dan ook niet vreemd dat er vaak verzet is tegen groepen die willen demonstreren; ze gaan immers vaak tegen de stroom in. Om ook de uitingsvrijheid van mensen met onwelgevallige meningen te beschermen, is het demonstratierecht van belang. Zonder demonstratierecht kunnen minderheidsstandpunten de kop in worden gedrukt. En als er geen minderheidsstandpunten kunnen worden ingenomen is er geen vrijheid, maar een zogenoemde tirannie van de meerderheid.
Het is ook logisch dat demonstranten een plek uitkiezen waar ze impact hebben. Voor een anti-Zwarte-Piet-activist is dat bij de intocht. Als je tegen de Islam wilt demonstreren, doe je dat het liefst bij een moskee. Tegen abortus? Dan ga je naar een abortuskliniek. Als je dan naar een achteraflocatie wordt gestuurd, kun je in feite je recht niet halen, want niemand van belang die je ziet. Juridisch gezien werkt het ook zo: in principe hebben demonstranten het recht om zelf de plaats en het tijdstip van hun betoging te kiezen. Op autoriteiten rust de inspanningsverplichting om een demonstratie plaats te kunnen laten vinden binnen gezichts- en geluidsafstand van het object waartegen zij zich richt.1
Dat is niet altijd prettig voor de toehoorder. Iemand die naar een abortuskliniek gaat, zit waarschijnlijk niet te wachten op protestborden met een foetus. Maar bij een functionerende democratie, waar diverse opinies kunnen leven, hoort ook een weerbare burger die het kan accepteren dat er andere opvattingen zijn dan die hij of zij zelf heeft. Ook al zijn die opvattingen voor diegene schokkend, kwetsend of verontrustend.
Het wordt natuurlijk een ander verhaal als een activist de toegang tot een abortuskliniek blokkeert of na een duidelijk ‘laat me met rust’ iemand toch hinderlijk blijft volgen, of zelfs iemand zou bedreigen. Dan raak je aan juridische grenzen. Maar demonstreren mag, en iemand aanspreken ook.
Helaas wordt het demonstratierecht meestal niet op deze fundamentele manier benadrukt in het publieke debat. Demonstreren lijkt vooral heilig als het iemands eigen doel ondersteunt, en wat minder als het een doel betreft waar diegene het mee oneens is. Voorstanders van KOZP bepleiten luidkeels hun demonstratierecht, maar doen vaak niet hetzelfde voor Pegida. Lilliane Ploumen loopt zelf graag mee in een vrouwenmars, maar gunt anti-abortus activisten niet dat ze bij een kliniek van hetzelfde demonstratierecht gebruik kunnen maken.
Uit onderzoek van Het College voor de Rechten van de Mens blijkt ook dat Nederlanders hun steun voor het laten plaatsvinden demonstratie laten afhangen van het gegeven of zij het doel van de demonstratie steunen. Zo vond 69 procent van de ondervraagden een demonstratie van docenten in het basisonderwijs (zeer) acceptabel en vond nagenoeg hetzelfde percentage, te weten 68 procent, de geplande demonstratie tegen Zwarte Piet in Dokkum (zeer) onacceptabel.
Dit staat natuurlijk haaks op het principe dat het al dan niet toestaan van een demonstratie niet gebaseerd mag zijn op de inhoud van een demonstratie. In Nederland kan de burgemeester een demonstratie slechts beperken op drie gronden: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Dat laatste criterium wordt overigens vaak te licht bezien, zo concludeerde de Nationale Ombudsman in 2018. Hij kwam tot de conclusie dat de overheid ‘risicomijdend’ gedrag vertoont. Dat risicomijdende gedrag kun je herkennen als een politicus of burgemeester zoiets zegt als: ‘Het demonstratierecht is heel belangrijk, maar…’. Dan weet je vaak al hoe laat het is.
Het roept de vraag op: zijn er nog mensen fundamenteel vóór het demonstratierecht, ook al komt het niet goed uit of hebben ze een hekel aan de ideologie van de demonstranten? Het demonstratierecht is er namelijk niet om selectief in te shoppen.
1. Dat concluderen rechtsgeleerden Berend Roorda en Jan Brouwer, in het artikel ‘Demonstratievrijheid en bufferzones bij abortusklinieken’ (2019)
Kick Out Zwarte Piet die demonstreert tijdens de Sinterklaasintocht, anti-abortus-activisten die voor een abortuskliniek staan, en Pegida die telkens pal tegenover een moskee wil demonsteren. ‘Moet dat nu echt op dát moment en op díe plek?’ Het antwoord: ja, dat moet kunnen. Juist als het schuurt is het van belang dat de staat het demonstratierecht hoog houdt. Het recht om te demonstreren staat namelijk per definitie onder druk van mensen die zich aan een demonstratie storen.
Want demonstreren doe je doorgaans niet als iedereen het al fijn met je eens is. Nee, je demonstreert als je meent dat jouw positie wordt miskend door de maatschappij of politiek. Het is dan ook niet vreemd dat er vaak verzet is tegen groepen die willen demonstreren; ze gaan immers vaak tegen de stroom in. Om ook de uitingsvrijheid van mensen met onwelgevallige meningen te beschermen, is het demonstratierecht van belang. Zonder demonstratierecht kunnen minderheidsstandpunten de kop in worden gedrukt. En als er geen minderheidsstandpunten kunnen worden ingenomen is er geen vrijheid, maar een zogenoemde tirannie van de meerderheid.
Het is ook logisch dat demonstranten een plek uitkiezen waar ze impact hebben. Voor een anti-Zwarte-Piet-activist is dat bij de intocht. Als je tegen de Islam wilt demonstreren, doe je dat het liefst bij een moskee. Tegen abortus? Dan ga je naar een abortuskliniek. Als je dan naar een achteraflocatie wordt gestuurd, kun je in feite je recht niet halen, want niemand van belang die je ziet. Juridisch gezien werkt het ook zo: in principe hebben demonstranten het recht om zelf de plaats en het tijdstip van hun betoging te kiezen. Op autoriteiten rust de inspanningsverplichting om een demonstratie plaats te kunnen laten vinden binnen gezichts- en geluidsafstand van het object waartegen zij zich richt.1
Dat is niet altijd prettig voor de toehoorder. Iemand die naar een abortuskliniek gaat, zit waarschijnlijk niet te wachten op protestborden met een foetus. Maar bij een functionerende democratie, waar diverse opinies kunnen leven, hoort ook een weerbare burger die het kan accepteren dat er andere opvattingen zijn dan die hij of zij zelf heeft. Ook al zijn die opvattingen voor diegene schokkend, kwetsend of verontrustend.
Het wordt natuurlijk een ander verhaal als een activist de toegang tot een abortuskliniek blokkeert of na een duidelijk ‘laat me met rust’ iemand toch hinderlijk blijft volgen, of zelfs iemand zou bedreigen. Dan raak je aan juridische grenzen. Maar demonstreren mag, en iemand aanspreken ook.
Helaas wordt het demonstratierecht meestal niet op deze fundamentele manier benadrukt in het publieke debat. Demonstreren lijkt vooral heilig als het iemands eigen doel ondersteunt, en wat minder als het een doel betreft waar diegene het mee oneens is. Voorstanders van KOZP bepleiten luidkeels hun demonstratierecht, maar doen vaak niet hetzelfde voor Pegida. Lilliane Ploumen loopt zelf graag mee in een vrouwenmars, maar gunt anti-abortus activisten niet dat ze bij een kliniek van hetzelfde demonstratierecht gebruik kunnen maken.
Uit onderzoek van Het College voor de Rechten van de Mens blijkt ook dat Nederlanders hun steun voor het laten plaatsvinden demonstratie laten afhangen van het gegeven of zij het doel van de demonstratie steunen. Zo vond 69 procent van de ondervraagden een demonstratie van docenten in het basisonderwijs (zeer) acceptabel en vond nagenoeg hetzelfde percentage, te weten 68 procent, de geplande demonstratie tegen Zwarte Piet in Dokkum (zeer) onacceptabel.
Dit staat natuurlijk haaks op het principe dat het al dan niet toestaan van een demonstratie niet gebaseerd mag zijn op de inhoud van een demonstratie. In Nederland kan de burgemeester een demonstratie slechts beperken op drie gronden: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Dat laatste criterium wordt overigens vaak te licht bezien, zo concludeerde de Nationale Ombudsman in 2018. Hij kwam tot de conclusie dat de overheid ‘risicomijdend’ gedrag vertoont. Dat risicomijdende gedrag kun je herkennen als een politicus of burgemeester zoiets zegt als: ‘Het demonstratierecht is heel belangrijk, maar…’. Dan weet je vaak al hoe laat het is.
Het roept de vraag op: zijn er nog mensen fundamenteel vóór het demonstratierecht, ook al komt het niet goed uit of hebben ze een hekel aan de ideologie van de demonstranten? Het demonstratierecht is er namelijk niet om selectief in te shoppen.
1. Dat concluderen rechtsgeleerden Berend Roorda en Jan Brouwer, in het artikel ‘Demonstratievrijheid en bufferzones bij abortusklinieken’ (2019)