06
Jun
2020

Een historische canon moet geen windvaan zijn

Column

Internationaal

Recent werd een herziene canon van Nederland gepresenteerd. De commissie onder leiding van James Kennedy heeft zich te veel laten leiden door hedendaagse hypes, schrijft Patrick van Schie. Bovendien ontbreekt een hoofdlijn die voor Nederland zo kenmerkend is geweest: vrijheid.

Precies tijdens de vanuit de VS overgewaaide, of geïmporteerde, beeldenstorm presenteerde een commissie onder leiding van James Kennedy de herziene canon van Nederland. Goed getimed, al dan niet bewust; uit publicitair oogpunt althans. Maar voor zover het bij de beeldenstorm aansloot ook tekenend voor wat er mis is met het werk van de commissie.

Op de poging om onze geschiedenis te vatten in een vijftigtal vensters valt op zich al het nodige aan te merken. Maar goed, ook in het geschiedenisonderwijs – waarvoor de canon als leidraad dient – moet gelet op het beperkt beschikbare aantal lesuren nu eenmaal worden gekozen. Enkele afzonderlijke keuzes van de commissie-Kennedy hebben veel aandacht en soms ook kritiek gekregen. Dat lot viel ook de canon van vorige commissie, uit 2006, ten deel. Maar welke indruk maakt het grotere geheel?

Te veel aandacht voor recente geschiedenis

Een evenwichtige canon zou een goed beeld moeten geven van de geschiedenis van ons land door de tijd heen. Dat er dan relatief wat meer aandacht is voor de betrekkelijk recente geschiedenis valt wel te rechtvaardigen, deels omdat daar meer bekend over is, er meer bronnen over zijn dan over bijvoorbeeld over de vele eeuwen van de prehistorie, en deels omdat feitelijk ons land als staatkundige eenheid een geschiedenis van niet meer dan ongeveer 4½ eeuw kent. Maar dat 12 van de 50 vensters, dus bijna een kwart van de hele canon, worden besteed aan de periode na de Tweede Wereldoorlog duidt op een ernstige historische bijziendheid. Wat leerlingen juist zou moeten worden bijgebracht is een besef dat wij zelf in een lange historische ontwikkeling staan. Wat vóór onze eigen tijd is gebeurd heeft bijgedragen aan hoe ons land er nu uit ziet.

De betrekkelijkheid van eigen en eigentijdse ideeën

Nóg belangrijker voor het aankweken van historisch besef is dat wat vroeger is gebeurd niet meteen raar is indien het afwijkt van hoe er nu wordt gedacht. Als er náást de belangrijkste feiten en gebeurtenissen iets is wat leerlingen uit het geschiedenisonderwijs zouden moeten meenemen, is het de betrekkelijkheid van de eigen en eigentijdse ideeën. Niet dat wij de onze behoeven op te geven, maar wel dienen andere opvattingen uit eerdere tijden serieus te worden genomen. Leerlingen moeten dus begrijpen waarom zaken vroeger gebeurd zijn zoals ze nu eenmaal liepen, waarom mensen dachten zoals er indertijd werd gedacht. Geschiedkundige gebeurtenissen dienen in hun eigen context te worden bezien.

Hier heeft de commissie-Kennedy zich helaas laten meeslepen door eenzelfde gedachte als die welke de nu woedende beeldenstorm bezielt: alles wordt bezien vanuit één nú sterk opgeld doende gedachte, en wij zouden achteraf moeten veroordelen alles en iedereen die niet volgens díe gedachte leefde en handelde. Kennedy zal zich misschien verweren met de opmerking dat per venster soms wel degelijk verschillende invalshoeken worden belicht; zie het venster ‘Europa’. Maar mede door de wijzigingen die de commissie-Kennedy aanbrengt gaan nu 5 van de 50 vensters, dus 10%, over het koloniale verleden. Daarmee deint de commissie mee op de neiging het koloniale verleden buiten proporties op te blazen. Prima om er in één of twee vensters aandacht aan te besteden, en dan niet enkel aan de ‘schaduwzijden’ zoals de politiek-correcte minister van Onderwijs Van Engelshoven (D66) het liefst had willen opleggen, maar dan moet het wel in verhouding staan tot de betekenis die het in onze geschiedenis heeft gehad.

Vrijheid ontbreekt als hoofdlijn

Een van de ‘hoofdlijnen’ die de commissie door de hele canon trekt is die van (on)gelijkheid. Dat is des te opmerkelijker als je bedenkt welke hoofdlijn ontbreekt die juist voor Nederland zo kenmerkend is geweest: vrijheid. Dat wij een land zijn dat als een van de eerste zijn zelfstandigheid bevocht (tegen Spanje), waar een relatief groot deel van de burgers reeds vroeg invloed kon uitoefenen op het bestuur, waar (relatief, maar toch) veel burgerlijke vrijheden bestonden, dat de bakermat vormde van de vrije markt en dat een kerngebied is van het al met al toch geringe aantal landen die stabiele democratieën kunnen worden genoemd, blijft op deze manier onderbelicht.

Over afzonderlijke vensters zou veel meer te schrijven zijn, maar hoezeer de commissie zich door hedendaagse hypes heeft laten beïnvloeden blijkt misschien het beste uit de volgende passage in haar rapport: ‘Bovenal is het van belang dat elke generatie haar eigen geschiedenis schrijft volgens de methoden, opvattingen en fascinaties van de eigen tijd.’ Ja, geschiedenis is nooit af. Maar wie de geschiedenis ondergeschikt maakt aan de ‘fascinaties van de eigen tijd’ geeft blijk van een basaal gebrek aan geschiedbesef.

Precies tijdens de vanuit de VS overgewaaide, of geïmporteerde, beeldenstorm presenteerde een commissie onder leiding van James Kennedy de herziene canon van Nederland. Goed getimed, al dan niet bewust; uit publicitair oogpunt althans. Maar voor zover het bij de beeldenstorm aansloot ook tekenend voor wat er mis is met het werk van de commissie.

Op de poging om onze geschiedenis te vatten in een vijftigtal vensters valt op zich al het nodige aan te merken. Maar goed, ook in het geschiedenisonderwijs – waarvoor de canon als leidraad dient – moet gelet op het beperkt beschikbare aantal lesuren nu eenmaal worden gekozen. Enkele afzonderlijke keuzes van de commissie-Kennedy hebben veel aandacht en soms ook kritiek gekregen. Dat lot viel ook de canon van vorige commissie, uit 2006, ten deel. Maar welke indruk maakt het grotere geheel?

Te veel aandacht voor recente geschiedenis

Een evenwichtige canon zou een goed beeld moeten geven van de geschiedenis van ons land door de tijd heen. Dat er dan relatief wat meer aandacht is voor de betrekkelijk recente geschiedenis valt wel te rechtvaardigen, deels omdat daar meer bekend over is, er meer bronnen over zijn dan over bijvoorbeeld over de vele eeuwen van de prehistorie, en deels omdat feitelijk ons land als staatkundige eenheid een geschiedenis van niet meer dan ongeveer 4½ eeuw kent. Maar dat 12 van de 50 vensters, dus bijna een kwart van de hele canon, worden besteed aan de periode na de Tweede Wereldoorlog duidt op een ernstige historische bijziendheid. Wat leerlingen juist zou moeten worden bijgebracht is een besef dat wij zelf in een lange historische ontwikkeling staan. Wat vóór onze eigen tijd is gebeurd heeft bijgedragen aan hoe ons land er nu uit ziet.

De betrekkelijkheid van eigen en eigentijdse ideeën

Nóg belangrijker voor het aankweken van historisch besef is dat wat vroeger is gebeurd niet meteen raar is indien het afwijkt van hoe er nu wordt gedacht. Als er náást de belangrijkste feiten en gebeurtenissen iets is wat leerlingen uit het geschiedenisonderwijs zouden moeten meenemen, is het de betrekkelijkheid van de eigen en eigentijdse ideeën. Niet dat wij de onze behoeven op te geven, maar wel dienen andere opvattingen uit eerdere tijden serieus te worden genomen. Leerlingen moeten dus begrijpen waarom zaken vroeger gebeurd zijn zoals ze nu eenmaal liepen, waarom mensen dachten zoals er indertijd werd gedacht. Geschiedkundige gebeurtenissen dienen in hun eigen context te worden bezien.

Hier heeft de commissie-Kennedy zich helaas laten meeslepen door eenzelfde gedachte als die welke de nu woedende beeldenstorm bezielt: alles wordt bezien vanuit één nú sterk opgeld doende gedachte, en wij zouden achteraf moeten veroordelen alles en iedereen die niet volgens díe gedachte leefde en handelde. Kennedy zal zich misschien verweren met de opmerking dat per venster soms wel degelijk verschillende invalshoeken worden belicht; zie het venster ‘Europa’. Maar mede door de wijzigingen die de commissie-Kennedy aanbrengt gaan nu 5 van de 50 vensters, dus 10%, over het koloniale verleden. Daarmee deint de commissie mee op de neiging het koloniale verleden buiten proporties op te blazen. Prima om er in één of twee vensters aandacht aan te besteden, en dan niet enkel aan de ‘schaduwzijden’ zoals de politiek-correcte minister van Onderwijs Van Engelshoven (D66) het liefst had willen opleggen, maar dan moet het wel in verhouding staan tot de betekenis die het in onze geschiedenis heeft gehad.

Vrijheid ontbreekt als hoofdlijn

Een van de ‘hoofdlijnen’ die de commissie door de hele canon trekt is die van (on)gelijkheid. Dat is des te opmerkelijker als je bedenkt welke hoofdlijn ontbreekt die juist voor Nederland zo kenmerkend is geweest: vrijheid. Dat wij een land zijn dat als een van de eerste zijn zelfstandigheid bevocht (tegen Spanje), waar een relatief groot deel van de burgers reeds vroeg invloed kon uitoefenen op het bestuur, waar (relatief, maar toch) veel burgerlijke vrijheden bestonden, dat de bakermat vormde van de vrije markt en dat een kerngebied is van het al met al toch geringe aantal landen die stabiele democratieën kunnen worden genoemd, blijft op deze manier onderbelicht.

Over afzonderlijke vensters zou veel meer te schrijven zijn, maar hoezeer de commissie zich door hedendaagse hypes heeft laten beïnvloeden blijkt misschien het beste uit de volgende passage in haar rapport: ‘Bovenal is het van belang dat elke generatie haar eigen geschiedenis schrijft volgens de methoden, opvattingen en fascinaties van de eigen tijd.’ Ja, geschiedenis is nooit af. Maar wie de geschiedenis ondergeschikt maakt aan de ‘fascinaties van de eigen tijd’ geeft blijk van een basaal gebrek aan geschiedbesef.