In deze column betoogt directeur van de TeldersStichting Patrick van Schie dat 'verdraagzaamheid' best uit de Beginselverklaring (2008) van de VVD geschrapt had mogen worden. Lees hier waarom. Deze column maakt deel uit van ons liberaal journaal over tolerantie (2019).
‘Verdraagzaamheid’ maakte niet vanaf het begin expliciet deel uit van de beginselen van de VVD. Pas in 1966, achttien jaar na de oprichting van de partij, werd het aan de drie oorspronkelijke beginselen (vrijheid, verantwoordelijkheid, sociale gerechtigheid) toegevoegd. Het is sindsdien behouden, zij het dat in de Beginselverklaring van 2008 ‘individuele vrijheid’ en ‘verantwoordelijkheid’ als ‘hoofdbeginselen’ zijn aangeduid.
Mijns inziens is die rangorde in 2008 terecht aangebracht. Sterker, verdraagzaamheid als zelfstandig liberaal beginsel had wat mij betreft wel geschrapt kunnen worden. Niet omdat ik onverdraagzaamheid zou willen bepleiten, zeer zeker niet, maar omdat verdraagzaamheid al ligt besloten in een serieus genomen vrijheidsbeginsel.
De individuele vrijheid die liberalen voorstaan geldt immers niet alleen voor de ‘ik’ maar voor alle individuen. Wie individuele vrijheid als politiek beginsel vooropstelt verlangt dat deze ook aan de ander toekomt. Ieder individu heeft een gelijk recht op vrijheid, de een niet meer dan de ander. Dat is een vorm van gelijkheid – juridisch vertaald in gelijkheid voor de wet – die alle liberalen (behoren te) onderschrijven.
Het erkennen dat een ander evenveel recht op vrijheid heeft als jijzelf, impliceert dat die ander geheel eigen keuzes kan en mag maken. Die keuzes zullen soms, of misschien wel vaak, anders zijn dan de jouwe. Het kunnen ook keuzes zijn die je zelf verafschuwt. Het maken van zulke, in de ogen van de een verwerpelijke keuzes, is volkomen geoorloofd mits het keuzes voor het eigen leven betreft en ze een ander niet in zijn of haar vrijheid beperken. Dit is John Stuart Mills fameuze schadebeginsel. Vrijheid wordt pas begrensd als een ander door iemands handelingen schade ondervindt.
Die vrijheid van de ander om heel andere keuzes te maken, een heel ander leven te leiden dan jij zelf voor goed houdt, is wat met verdraagzaamheid wordt beoogd. Maar het perspectief van de individuele vrijheid – hier gehanteerd in de voor alle liberalen essentiële vorm van vrijwaring van inmenging van buiten (‘negatieve vrijheid’, in de politieke filosofie) – legt de bal waar hij hoort: bij het individu om wiens leven het gaat, die zijn eigen keuzes in het leven maakt. Het perspectief van verdraagzaamheid legt daarentegen de bal bij de ander, een burger of een gezagsdrager, die ‘duldt’ dat het individu zijn eigen keuzes maakt. Principieel valt er voor een liberaal echter niets te ‘dulden’; elk individu komt die vrijheid gewoon toe.
Voor liberalen gaat een gezagsdrager of medeburger die aan deze basisvrijheid van elk individu wil tornen zijn boekje te buiten; niet het individu dat van deze vrijheid gebruik maakt. In die zin valt er niets te ‘tolereren’; de veronderstelling dat dit wel zo zou zijn is eigenlijk nogal hooghartig. Een liberale staat die een bepaalde gedraging tolereert is een contradictio in terminis, want het zou een staat zijn die sommige gedragingen als beter beoordeelt dan andere, en die het laatste type slechts duldt. Zo’n staat is niet liberaal. Een liberale staat oordeelt niet over handelingen van alle verschillende burgers, zolang zij elkaar er maar niet mee in de weg zitten. Een liberale staat is neutraal.
Belemmeren iemands handelingen anderen wel, dan kan het zijn dat er wetgeving moet komen. En wetten moeten worden gehandhaafd. Gedogen van onwettige handelingen komt neer op het toestaan dat de een vrijheid bij de ander wegneemt. Daar is niets goeds aan; in zo’n geval passief blijven is het verzaken van staatsplicht.
Dat de staat handelingen van burgers die geen schade veroorzaken niet mag afkeuren, laat onverlet dat burgers elkaars handelingen mogen afkeuren. Zij mogen die ander alleen niet van zijn handelingen afhouden. Verdraagzaamheid betekent derhalve niet dat ik alles moet toejuichen of goedkeuren wat anderen doen. Tegenwoordig wordt dit nogal eens vergeten. Ik heb en houd het recht om wat een ander doet of vindt hardgrondig te verfoeien. Zou ik dat niet meer mogen, dan gaat mijn vrijheid teloor. Een recht op erkenning of instemming door anderen kan niet bestaan. Het zou onverdraagzaamheid vestigen, en dat nog wel onder de valse vlag van ‘verdraagzaamheid’.
‘Verdraagzaamheid’ maakte niet vanaf het begin expliciet deel uit van de beginselen van de VVD. Pas in 1966, achttien jaar na de oprichting van de partij, werd het aan de drie oorspronkelijke beginselen (vrijheid, verantwoordelijkheid, sociale gerechtigheid) toegevoegd. Het is sindsdien behouden, zij het dat in de Beginselverklaring van 2008 ‘individuele vrijheid’ en ‘verantwoordelijkheid’ als ‘hoofdbeginselen’ zijn aangeduid.
Mijns inziens is die rangorde in 2008 terecht aangebracht. Sterker, verdraagzaamheid als zelfstandig liberaal beginsel had wat mij betreft wel geschrapt kunnen worden. Niet omdat ik onverdraagzaamheid zou willen bepleiten, zeer zeker niet, maar omdat verdraagzaamheid al ligt besloten in een serieus genomen vrijheidsbeginsel.
De individuele vrijheid die liberalen voorstaan geldt immers niet alleen voor de ‘ik’ maar voor alle individuen. Wie individuele vrijheid als politiek beginsel vooropstelt verlangt dat deze ook aan de ander toekomt. Ieder individu heeft een gelijk recht op vrijheid, de een niet meer dan de ander. Dat is een vorm van gelijkheid – juridisch vertaald in gelijkheid voor de wet – die alle liberalen (behoren te) onderschrijven.
Het erkennen dat een ander evenveel recht op vrijheid heeft als jijzelf, impliceert dat die ander geheel eigen keuzes kan en mag maken. Die keuzes zullen soms, of misschien wel vaak, anders zijn dan de jouwe. Het kunnen ook keuzes zijn die je zelf verafschuwt. Het maken van zulke, in de ogen van de een verwerpelijke keuzes, is volkomen geoorloofd mits het keuzes voor het eigen leven betreft en ze een ander niet in zijn of haar vrijheid beperken. Dit is John Stuart Mills fameuze schadebeginsel. Vrijheid wordt pas begrensd als een ander door iemands handelingen schade ondervindt.
Die vrijheid van de ander om heel andere keuzes te maken, een heel ander leven te leiden dan jij zelf voor goed houdt, is wat met verdraagzaamheid wordt beoogd. Maar het perspectief van de individuele vrijheid – hier gehanteerd in de voor alle liberalen essentiële vorm van vrijwaring van inmenging van buiten (‘negatieve vrijheid’, in de politieke filosofie) – legt de bal waar hij hoort: bij het individu om wiens leven het gaat, die zijn eigen keuzes in het leven maakt. Het perspectief van verdraagzaamheid legt daarentegen de bal bij de ander, een burger of een gezagsdrager, die ‘duldt’ dat het individu zijn eigen keuzes maakt. Principieel valt er voor een liberaal echter niets te ‘dulden’; elk individu komt die vrijheid gewoon toe.
Voor liberalen gaat een gezagsdrager of medeburger die aan deze basisvrijheid van elk individu wil tornen zijn boekje te buiten; niet het individu dat van deze vrijheid gebruik maakt. In die zin valt er niets te ‘tolereren’; de veronderstelling dat dit wel zo zou zijn is eigenlijk nogal hooghartig. Een liberale staat die een bepaalde gedraging tolereert is een contradictio in terminis, want het zou een staat zijn die sommige gedragingen als beter beoordeelt dan andere, en die het laatste type slechts duldt. Zo’n staat is niet liberaal. Een liberale staat oordeelt niet over handelingen van alle verschillende burgers, zolang zij elkaar er maar niet mee in de weg zitten. Een liberale staat is neutraal.
Belemmeren iemands handelingen anderen wel, dan kan het zijn dat er wetgeving moet komen. En wetten moeten worden gehandhaafd. Gedogen van onwettige handelingen komt neer op het toestaan dat de een vrijheid bij de ander wegneemt. Daar is niets goeds aan; in zo’n geval passief blijven is het verzaken van staatsplicht.
Dat de staat handelingen van burgers die geen schade veroorzaken niet mag afkeuren, laat onverlet dat burgers elkaars handelingen mogen afkeuren. Zij mogen die ander alleen niet van zijn handelingen afhouden. Verdraagzaamheid betekent derhalve niet dat ik alles moet toejuichen of goedkeuren wat anderen doen. Tegenwoordig wordt dit nogal eens vergeten. Ik heb en houd het recht om wat een ander doet of vindt hardgrondig te verfoeien. Zou ik dat niet meer mogen, dan gaat mijn vrijheid teloor. Een recht op erkenning of instemming door anderen kan niet bestaan. Het zou onverdraagzaamheid vestigen, en dat nog wel onder de valse vlag van ‘verdraagzaamheid’.