12
Dec
2020

Liberalen willen een nachtwakersstaat

Liberalisme

Filosofie, Religie & Ethiek

De nachtwakersstaat als liberaal ideaal is hoofdzakelijk een mythe. Weinig liberalen hebben in de geschiedenis ooit een nachtwakersstaat voorgestaan.

A
A

·        De nachtwakersstaat als liberaal ideaal is hoofdzakelijk een mythe. Weinig liberalen hebben in de geschiedenis ooit een nachtwakersstaat voorgestaan. Adam Smith, de liberale denker die bij uitstek wordt vereenzelvigd met een ‘laissez faire-laissez passer’-politiek – dat is een politiek die van de staat bovenal verlangt niet op te treden – zag meer kerntaken voor de staat dan alleen maar de zorg voor openbare orde en defensie (interne en externe veiligheid). Het aanleggen van wegen en de zorg voor een vorm van basisonderwijs werden door Smith eveneens als kerntaken aangewezen. Ook onder de praktische liberale politici moeten de voorstanders van een nachtwakersstaat met een grote schijnwerper worden gezocht. Als wij alleen al kijken naar de grote negentiende-eeuwse liberale voorman in Nederland, Johan Rudolph Thorbecke, dan zien wij dat hij maatregelen nam ter verbetering en voor ruimeretoegankelijkheid van het onderwijs en tot uitbreiding van de burgerlijke armenzorg. Dit zijn zaken die bij een nachtwakersstaat niet zouden passen.

·        In de geschiedenis hebben ook klassiek-liberalen, die het meest terughoudend staan tegenover staatsoptreden, voor de staat naast een rol voor de bewaring/verzekering van de interne en externe veiligheid, altijd tevens een rol gezien waar het gaat om de zorg voorinfrastructuur. Dit – in lijn met Smith – zowel in fysieke zin (wegen, kanalene.d.) als in sociaal-economische zin (garanties bij kredietverstrekking, sociale kassen bij de Rijkspostspaarbank e.d.).

·        Veel sociale wetten zijn bovendien voortgesproten uit initiatieven van liberale politici/partijen. Wel is er bijna altijd een principieel onderscheid tussen wetgeving van liberalen en die van bijvoorbeeld sociaal-democraten. Liberalen zien sociale wetgeving zo  mogelijk als een tijdelijke overbrugging vaneen periode waarin een individu buiten zijn  schuld niet zelfvoorzienend kan zijn. Sociaal-democraten zijn meer geneigd mensen als zwak en hulpbehoevend te beschouwen en brengen wetgeving tot stand waarin permanent voor (bepaalde groepen van) burgers wordt gezorgd. Liberalen menen dat mensen zo te kort wordt gedaan en dat burgers die langdurige zorg genieten feitelijk gevangen raken en hun (drang tot) zelfstandigheid verliezen.

·        Het is een misvatting te denken dat liberalen voor een zwakke staat zijn. Liberalen willen de staatstaken inderdaad nauwkeurig afgrenzen, maar daar waar de staat een taak heeft willen ze hem ook goed toerusten voor de uitoefening ervan. Wetten en regels die naar liberale overtuiging noodzakelijk zijn, dienen krachtig te worden gehandhaafd. Liberalenzijn dus voor een betrekkelijk kleine maar wel krachtige staat.

·        Het liberale streven de staat klein te houden, anders gezegd het aantal staatstaken te  beperken, is des te relevanter na een eeuw – de 20e – waarin de staat alsmaar uitdijde. Aan  de neiging van de staat autonoom te groeien, een neiging die door niet-liberale partijen slechts kunstmatig extra wordt gevoed, moet het hoofd worden geboden. In de huidige omstandigheden – waarin meer dan de helft van ons bruto binnenlands product niet door burgers zelf naar eigen inzicht kan worden besteed maar via de collectiviteit wordt (her)verdeeld – is het dringend nodig ruimte voorindividuen te herwinnen.

·        De nachtwakersstaat als liberaal ideaal is hoofdzakelijk een mythe. Weinig liberalen hebben in de geschiedenis ooit een nachtwakersstaat voorgestaan. Adam Smith, de liberale denker die bij uitstek wordt vereenzelvigd met een ‘laissez faire-laissez passer’-politiek – dat is een politiek die van de staat bovenal verlangt niet op te treden – zag meer kerntaken voor de staat dan alleen maar de zorg voor openbare orde en defensie (interne en externe veiligheid). Het aanleggen van wegen en de zorg voor een vorm van basisonderwijs werden door Smith eveneens als kerntaken aangewezen. Ook onder de praktische liberale politici moeten de voorstanders van een nachtwakersstaat met een grote schijnwerper worden gezocht. Als wij alleen al kijken naar de grote negentiende-eeuwse liberale voorman in Nederland, Johan Rudolph Thorbecke, dan zien wij dat hij maatregelen nam ter verbetering en voor ruimeretoegankelijkheid van het onderwijs en tot uitbreiding van de burgerlijke armenzorg. Dit zijn zaken die bij een nachtwakersstaat niet zouden passen.

·        In de geschiedenis hebben ook klassiek-liberalen, die het meest terughoudend staan tegenover staatsoptreden, voor de staat naast een rol voor de bewaring/verzekering van de interne en externe veiligheid, altijd tevens een rol gezien waar het gaat om de zorg voorinfrastructuur. Dit – in lijn met Smith – zowel in fysieke zin (wegen, kanalene.d.) als in sociaal-economische zin (garanties bij kredietverstrekking, sociale kassen bij de Rijkspostspaarbank e.d.).

·        Veel sociale wetten zijn bovendien voortgesproten uit initiatieven van liberale politici/partijen. Wel is er bijna altijd een principieel onderscheid tussen wetgeving van liberalen en die van bijvoorbeeld sociaal-democraten. Liberalen zien sociale wetgeving zo  mogelijk als een tijdelijke overbrugging vaneen periode waarin een individu buiten zijn  schuld niet zelfvoorzienend kan zijn. Sociaal-democraten zijn meer geneigd mensen als zwak en hulpbehoevend te beschouwen en brengen wetgeving tot stand waarin permanent voor (bepaalde groepen van) burgers wordt gezorgd. Liberalen menen dat mensen zo te kort wordt gedaan en dat burgers die langdurige zorg genieten feitelijk gevangen raken en hun (drang tot) zelfstandigheid verliezen.

·        Het is een misvatting te denken dat liberalen voor een zwakke staat zijn. Liberalen willen de staatstaken inderdaad nauwkeurig afgrenzen, maar daar waar de staat een taak heeft willen ze hem ook goed toerusten voor de uitoefening ervan. Wetten en regels die naar liberale overtuiging noodzakelijk zijn, dienen krachtig te worden gehandhaafd. Liberalenzijn dus voor een betrekkelijk kleine maar wel krachtige staat.

·        Het liberale streven de staat klein te houden, anders gezegd het aantal staatstaken te  beperken, is des te relevanter na een eeuw – de 20e – waarin de staat alsmaar uitdijde. Aan  de neiging van de staat autonoom te groeien, een neiging die door niet-liberale partijen slechts kunstmatig extra wordt gevoed, moet het hoofd worden geboden. In de huidige omstandigheden – waarin meer dan de helft van ons bruto binnenlands product niet door burgers zelf naar eigen inzicht kan worden besteed maar via de collectiviteit wordt (her)verdeeld – is het dringend nodig ruimte voorindividuen te herwinnen.