Thorbecke kan gezien worden als de personificatie van het negentiende-eeuws liberalisme. Vanuit een betrekkelijk eenvoudige positie is hij, door studie en hardwerken, opgeklommen tot staatsman van het Koninkrijk der Nederlanden.
Thorbecke komt voort uit een koopmansfamilie met wortels in Duitsland. Zijn ouders, Christina Regina en Frederik Willem, waren neef en nicht en huwden elkaar uit zakelijk belang voor de handelsfirma van de familie. De zaken liepen echter slecht en zijn vader besloot zich uit het familiebedrijf te laten kopen. Hierna stortte de vader van Thorbecke zich volledig op de studie en het succes van zijn zoon. Ondanks de constante terugkerende geldzorgen van de familie schraapte de vader van Thorbecke geld bij elkaar om zijn zoon een goede opleiding te kunnen geven.
Zijn vader was geïnspireerd door de idealen van de Verlichting; Thorbecke moest wetenschap verwerven, naast deugd, plichtsbesef en goede, beschaafde omgangsvormen zodat hij vooruit zou kunnen komen in de maatschappij. Thorbecke was een intelligente en gedisciplineerde jongen en werd thuis onderwezen door zijn vader of gespecialiseerde docenten. Het lesprogramma liep van maandagochtend tot zaterdagnamiddag, elke dag vanaf zes uur in de ochtend tot acht uur ’s avonds, met vakken als Frans, Duits, Latijn, godsdienst, rekenen, geografie, geschiedenis en tekenen.
Op latere leeftijd bezocht Thorbecke de Latijnse School in Zwolle en het Atheneum in Amsterdam. In de zomer van 1818 kwam er een einde aan zijn driejarig verblijf in Amsterdam en vertrok hij naar Leiden. Daar studeerde hij Recht & Letteren, waarna hij promoveerde in de letteren. Na zijn promotie ontving Thorbecke van de Nederlandse regering een reisbeurs om universiteiten en bibliotheken in Duitsland te bezoeken en wijdde hij zijn leven volledig aan de wetenschap.
In 1825 ontving Thorbecke uit Gent een verzoek om buitengewoon hoogleraar aan de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren te worden. Hij aanvaardde het aanbod en de daarop volgende zes jaar verzorgde hij onderwijs op het gebied van de politieke en diplomatieke geschiedenis en de statistiek. Dit kwam tot een einde in 1830 als gevolg van de Belgische opstand en de afscheiding van België van Nederland.
Door deze ontwikkelingen zag Thorbecke zich genoodzaakt terug te keren naar de noordelijke Nederlanden. In Leiden maakte hij als werkloze een financieel benarde tijd door, totdat hij in maart 1831 als buitengewoon hoogleraar in de Leidse juridische faculteit benoemd werd om onderwijs te geven in de diplomatie en de politieke geschiedenis. Drie jaar later werd hij hoogleraar in de rechtsgeleerdheid.
Thorbecke staat met name bekend als de grondlegger van een constitutioneel staatsbestel dat een belangrijkere rol aan het parlement toekent. In de negentiende eeuw kwamen mensen in opstand tegen het heersende gezag, en Thorbecke was ervan overtuigd dat de macht niet langer bij de koning moest liggen. Hij geloofde dat de maatschappelijke ontwikkeling een continu proces van verandering was, waarbij het essentieel was om sociale trends te herkennen en te handelen in overeenstemming met de ‘wil’ van deze ontwikkelingen.
Reeds in zijn tijd in Leiden schreefhij een van zijn belangrijkste geschriften, Aanteekeningen op de grondwet (1839). Hierin uitte hij kritiek op de bestaande grondwet en pleitte hij voor fundamentele veranderingen in het constitutionele stelsel. Voor die tijd was de koning de belangrijkste persoon. Het centrale gezag in het Koninkrijk der Nederlanden, zoals dat in 1815 was gevestigd, berustte grotendeels bij de koning. Ministers noch Staten-Generaal hadden veel te zeggen. Zo was er geen politieke verantwoordelijkheid van ministers tegenover het parlement; ministers waren dienaren van de koning en voerden diens wil uit.
In 1844 werd Thorbecke voor het eerst lid van de Tweede Kamer en nam hij met acht gelijkgezinden (de Negenmannen) het initiatief tot een grondwetsherziening. Zij wilden, anders dan voorheen, dat de koning onschendbaar was en dat ministers voor regeringsdaden politiek verantwoordelijk gesteld konden worden door het parlement. Tevens dienden de rechten van de wetgevende macht ten opzichte van de uitvoerende macht te worden uitgebreid. Ook moest de Tweede Kamer voortaan niet meer getrapt via de Provinciale Staten gekozen worden, maar rechtstreeks door censuskiezers (personen die minstens een bepaald bedrag aan belasting betaalden) worden gekozen.
Pas na de troonswisseling en revolutionaire oproeren in verschillende Europese landen stond koning Willem II open voor de mogelijkheid van constitutionele hervormingen. De ideeën van Thorbecke en de voorstellen van de Negenmannen dienden als inspiratie voor de grondwetsherziening van 1848 welke werd verdedigd door minister Donker Curtius. Met de invoering van de grondwetsherziening werden er belangrijke veranderingen doorgevoerd: een algemene ministeriële verantwoordelijkheid, een ontbindingsmogelijkheid van beide Kamers en rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer voor censuskiezers.
In totaal leidde Thorbecke drie kabinetten (1849-1853, 1862-1866 en 1871-1872). Naast zijn bijdragen aan de grondwetsherziening is een van zijn verdiensten de bestuurlijke inrichting van Nederland en de invoering van de Provinciewet en de Gemeentewet. Deze wetten volgen tot op de dag van vandaag nog steeds de hoofdlijnen van de oorspronkelijke wetgeving die door Thorbecke is geïnitieerd. Naast de parlementaire en bestuurlijke inrichting heeft Thorbecke verschillende maatregelen genomen om de vrijhandel te bevorderen. Zo werden er verschillende tollen en invoerrechten afgeschaft en initieerde hij grote infrastructurele projecten zoals de uitbreiding van het spoorwegennet, de aanleg van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.
Tevens voerde hij veranderingen door in het onderwijs en zorgde hij ervoor dat vrouwen niet alleen werden toegelaten tot middelbaar en universitair onderwijs, maar dat zij ook examens mochten afleggen. Met de nieuwe wet op het onderwijs gingen zij “eene groote en blijvende weldaad aan het land bewijzen. Wij gaan krachten en instellingen in het leven roepen, die de intellectuele [en] het praktisch voortbrengend vermogen van de kern des volks moeten verhoogen.”
Thorbecke trouwde in 1836 met de negentien jaar jongere Adelheid Solger, die hij reeds in zijn tijd in Duitsland had leren kennen. Uit correspondentie blijkt dat er sprake was van een buitengewoon gelukkig huwelijk; zelfs na decennia van huwelijk schreven zij elkaar liefdesbrieven met aanheffingen als ‘zoet madonnaatje’ en ‘aller liefste man’. Door het huwelijk was Adelheid betrokken geraakt bij de Nederlandse politiek en ondersteunde zij haar man met correspondentie en het bijhouden van het wel en wee in de Haagse politiek en formatieperikelen. Samen kregen zij zes kinderen.
Adelheid stierf onverwacht in maart 1870, waarna het leven voor Thorbecke zijn waarde verloor. In december 1871 werd Thorbecke geveld door een ziekte waarvan hij niet meer zou herstellen. Op 4 juni 1872 overleed hij.
Thorbecke kan gezien worden als de personificatie van het negentiende-eeuws liberalisme. Vanuit een betrekkelijk eenvoudige positie is hij, door studie en hardwerken, opgeklommen tot staatsman van het Koninkrijk der Nederlanden.
Thorbecke komt voort uit een koopmansfamilie met wortels in Duitsland. Zijn ouders, Christina Regina en Frederik Willem, waren neef en nicht en huwden elkaar uit zakelijk belang voor de handelsfirma van de familie. De zaken liepen echter slecht en zijn vader besloot zich uit het familiebedrijf te laten kopen. Hierna stortte de vader van Thorbecke zich volledig op de studie en het succes van zijn zoon. Ondanks de constante terugkerende geldzorgen van de familie schraapte de vader van Thorbecke geld bij elkaar om zijn zoon een goede opleiding te kunnen geven.
Zijn vader was geïnspireerd door de idealen van de Verlichting; Thorbecke moest wetenschap verwerven, naast deugd, plichtsbesef en goede, beschaafde omgangsvormen zodat hij vooruit zou kunnen komen in de maatschappij. Thorbecke was een intelligente en gedisciplineerde jongen en werd thuis onderwezen door zijn vader of gespecialiseerde docenten. Het lesprogramma liep van maandagochtend tot zaterdagnamiddag, elke dag vanaf zes uur in de ochtend tot acht uur ’s avonds, met vakken als Frans, Duits, Latijn, godsdienst, rekenen, geografie, geschiedenis en tekenen.
Op latere leeftijd bezocht Thorbecke de Latijnse School in Zwolle en het Atheneum in Amsterdam. In de zomer van 1818 kwam er een einde aan zijn driejarig verblijf in Amsterdam en vertrok hij naar Leiden. Daar studeerde hij Recht & Letteren, waarna hij promoveerde in de letteren. Na zijn promotie ontving Thorbecke van de Nederlandse regering een reisbeurs om universiteiten en bibliotheken in Duitsland te bezoeken en wijdde hij zijn leven volledig aan de wetenschap.
In 1825 ontving Thorbecke uit Gent een verzoek om buitengewoon hoogleraar aan de faculteit der bespiegelende wijsbegeerte en letteren te worden. Hij aanvaardde het aanbod en de daarop volgende zes jaar verzorgde hij onderwijs op het gebied van de politieke en diplomatieke geschiedenis en de statistiek. Dit kwam tot een einde in 1830 als gevolg van de Belgische opstand en de afscheiding van België van Nederland.
Door deze ontwikkelingen zag Thorbecke zich genoodzaakt terug te keren naar de noordelijke Nederlanden. In Leiden maakte hij als werkloze een financieel benarde tijd door, totdat hij in maart 1831 als buitengewoon hoogleraar in de Leidse juridische faculteit benoemd werd om onderwijs te geven in de diplomatie en de politieke geschiedenis. Drie jaar later werd hij hoogleraar in de rechtsgeleerdheid.
Thorbecke staat met name bekend als de grondlegger van een constitutioneel staatsbestel dat een belangrijkere rol aan het parlement toekent. In de negentiende eeuw kwamen mensen in opstand tegen het heersende gezag, en Thorbecke was ervan overtuigd dat de macht niet langer bij de koning moest liggen. Hij geloofde dat de maatschappelijke ontwikkeling een continu proces van verandering was, waarbij het essentieel was om sociale trends te herkennen en te handelen in overeenstemming met de ‘wil’ van deze ontwikkelingen.
Reeds in zijn tijd in Leiden schreefhij een van zijn belangrijkste geschriften, Aanteekeningen op de grondwet (1839). Hierin uitte hij kritiek op de bestaande grondwet en pleitte hij voor fundamentele veranderingen in het constitutionele stelsel. Voor die tijd was de koning de belangrijkste persoon. Het centrale gezag in het Koninkrijk der Nederlanden, zoals dat in 1815 was gevestigd, berustte grotendeels bij de koning. Ministers noch Staten-Generaal hadden veel te zeggen. Zo was er geen politieke verantwoordelijkheid van ministers tegenover het parlement; ministers waren dienaren van de koning en voerden diens wil uit.
In 1844 werd Thorbecke voor het eerst lid van de Tweede Kamer en nam hij met acht gelijkgezinden (de Negenmannen) het initiatief tot een grondwetsherziening. Zij wilden, anders dan voorheen, dat de koning onschendbaar was en dat ministers voor regeringsdaden politiek verantwoordelijk gesteld konden worden door het parlement. Tevens dienden de rechten van de wetgevende macht ten opzichte van de uitvoerende macht te worden uitgebreid. Ook moest de Tweede Kamer voortaan niet meer getrapt via de Provinciale Staten gekozen worden, maar rechtstreeks door censuskiezers (personen die minstens een bepaald bedrag aan belasting betaalden) worden gekozen.
Pas na de troonswisseling en revolutionaire oproeren in verschillende Europese landen stond koning Willem II open voor de mogelijkheid van constitutionele hervormingen. De ideeën van Thorbecke en de voorstellen van de Negenmannen dienden als inspiratie voor de grondwetsherziening van 1848 welke werd verdedigd door minister Donker Curtius. Met de invoering van de grondwetsherziening werden er belangrijke veranderingen doorgevoerd: een algemene ministeriële verantwoordelijkheid, een ontbindingsmogelijkheid van beide Kamers en rechtstreekse verkiezingen voor de Tweede Kamer voor censuskiezers.
In totaal leidde Thorbecke drie kabinetten (1849-1853, 1862-1866 en 1871-1872). Naast zijn bijdragen aan de grondwetsherziening is een van zijn verdiensten de bestuurlijke inrichting van Nederland en de invoering van de Provinciewet en de Gemeentewet. Deze wetten volgen tot op de dag van vandaag nog steeds de hoofdlijnen van de oorspronkelijke wetgeving die door Thorbecke is geïnitieerd. Naast de parlementaire en bestuurlijke inrichting heeft Thorbecke verschillende maatregelen genomen om de vrijhandel te bevorderen. Zo werden er verschillende tollen en invoerrechten afgeschaft en initieerde hij grote infrastructurele projecten zoals de uitbreiding van het spoorwegennet, de aanleg van het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg.
Tevens voerde hij veranderingen door in het onderwijs en zorgde hij ervoor dat vrouwen niet alleen werden toegelaten tot middelbaar en universitair onderwijs, maar dat zij ook examens mochten afleggen. Met de nieuwe wet op het onderwijs gingen zij “eene groote en blijvende weldaad aan het land bewijzen. Wij gaan krachten en instellingen in het leven roepen, die de intellectuele [en] het praktisch voortbrengend vermogen van de kern des volks moeten verhoogen.”
Thorbecke trouwde in 1836 met de negentien jaar jongere Adelheid Solger, die hij reeds in zijn tijd in Duitsland had leren kennen. Uit correspondentie blijkt dat er sprake was van een buitengewoon gelukkig huwelijk; zelfs na decennia van huwelijk schreven zij elkaar liefdesbrieven met aanheffingen als ‘zoet madonnaatje’ en ‘aller liefste man’. Door het huwelijk was Adelheid betrokken geraakt bij de Nederlandse politiek en ondersteunde zij haar man met correspondentie en het bijhouden van het wel en wee in de Haagse politiek en formatieperikelen. Samen kregen zij zes kinderen.
Adelheid stierf onverwacht in maart 1870, waarna het leven voor Thorbecke zijn waarde verloor. In december 1871 werd Thorbecke geveld door een ziekte waarvan hij niet meer zou herstellen. Op 4 juni 1872 overleed hij.
R. Aerts, Thorbecke wil het: een biografie van een staatsman, Amsterdam, 2020.
J. Drentje, Thorbecke: Een filosoof in de politiek, Amsterdam, 2004.
G.A. van der List, ‘J.R. Thorbecke(1798-1872)’, in: G.A. van der List & P. van Schie red., Van Thorbecke tot Telders, Assen, 1993.