Mirjam Bikker en Laurens Dassen, de fractievoorzitters van ChristenUnie en Volt, hebben eind augustus een initiatiefnota ingediend met onder andere het voorstel de Tweede Kamer uit te breiden van 150 naar 250 zetels.
Mirjam Bikker en Laurens Dassen, de fractievoorzitters van ChristenUnie en Volt, hebben eind augustus een initiatiefnota ingediend met onder andere het voorstel de Tweede Kamer uit te breiden van 150 naar 250 zetels. Dit is nodig, betogen zij, om de Kamer te versterken. Daarnaast wijzen zij erop dat de Tweede Kamer sinds de vorige uitbreiding in 1956 (van 100 naar 150 zetels) niet meer is gegroeid terwijl ons land 65% meer inwoners telt. Ook internationaal vergeleken telt ons parlement weinig leden, stellen Bikker en Dassen. Voeg daarbij dat de wereld en de wetgeving steeds complexer worden, en de logische conclusie lijkt te zijn dat uitbreiding met 100 extra zetels onontkoombaar is.
Maar het is een misvatting dat groter gelijk staat aan sterker. Het Franse parlement, zo blijkt ook uit een in hun eigen nota opgenomen grafiek, telt relatief veel leden. Dit parlement is echter notoir zwak. Een vergadering is niet krachtiger als er meer mensen aan deelnemen. De Poolse landdag in de 17e en 18e eeuw was bijzonder omvangrijk. Een ‘Poolse landdag’ is echter synoniem geworden voor krachteloos.
De Verenigde Staten tellen bijna 20 keer zoveel inwoners als Nederland. Toch is hun Huis van Afgevaardigden ‘slechts’ 3 keer zo groot als onze Tweede Kamer. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de Amerikaanse Senaat de belangrijkste ‘kamer’ in het Congres vormt. De Amerikaanse Senaat is kleiner dan onze Tweede Kamer. Maar bepaald niet machtelozer.
Voor zover onze Tweede Kamer zwak is hebben de parlementariërs (als collectief) dat aan zichzelf te wijten. Zij zijn het die maar al te vaak van incident naar incident hollen. Zij zijn het die motie na motie indienen in de hoop daarmee het nieuws te halen. Zij zijn het die zich laten insnoeren door een gedetailleerd coalitieakkoord, of voor zover zij tot de oppositie horen meest coûte que coûte negatieve kritiek op de coalitie spuien in plaats van constructief te werk te gaan. En zij zijn het die zich, zowel coalitie als oppositie, in een strak keurslijf laten rijgen (fractiediscipline) in plaats van het grondwettelijk gebod navolgen om zonder last te oordelen.
Bikker en Dassen onderkennen dat Kamerleden zich nu te veel door incidenten laten leiden. Daarom stellen zij tevens meer ‘visiedebatten’ voor. Dat is in beginsel een goede zaak, maar de kans daarop wordt met meer Kamerleden eerder kleiner dan groter. Méér Kamerleden betekent nog meer specialistische portefeuilles. Dat vergroot niet de kans dat een Kamerlid een samenhangende visie ontwikkelt. En als hij of zij die al heeft, dan moet deze ook geuit kunnen worden. Zolang de huidige fractiediscipline leidend blijft, zullen andere leden dan de fractievoorzitters amper kans krijgen een bredere visie te ontvouwen.
Natuurlijk moet wetgeving met kennis van zaken worden beoordeeld. Maar voor het technisch doorvlooien van concept-wetten zijn niet meer Kamerleden nodig. Dat kunnen (zo nodig wat meer) medewerkers ook doen. Een Kamerlid moet vooral bepalen of het doel van het wetsvoorstel juist is. En of het wel nodig is. Het is beter om de hoeveelheid wetgeving aan te passen aan het aantal Kamerleden dan andersom; misschien kan dat de onbedwingbare regelzucht inperken. Dan moeten Kamerleden daar natuurlijk wel alert op zijn. Voor het ondersteunen in de ontwikkeling van visies ten slotte heeft een Kamerlid niet meer collega’s nodig maar een beter geoutilleerd wetenschappelijk bureau. Juist zulke ondersteuning is internationaal vergeleken in Nederland nogal calvinistisch geregeld.
Ook als er aan de omvang van de Kamer en aan de fractiediscipline niets verandert is er voor in ieder geval de fractievoorzitters geen enkel beletsel om zich op hoofdlijnen te richten en, als ze die hebben, hun grotere visie te ontvouwen. Behalve dan het nu toegestane aantal interrupties. Het zou al heel wat schelen als men zou afspreken dat een Kamerlid eerst zijn of haar hele verhaal mag afmaken alvorens te worden geïnterrumpeerd. Eerst luisteren, pas dan in debat gaan. Zo moeilijk zou dat toch niet hoeven zijn?
Mirjam Bikker en Laurens Dassen, de fractievoorzitters van ChristenUnie en Volt, hebben eind augustus een initiatiefnota ingediend met onder andere het voorstel de Tweede Kamer uit te breiden van 150 naar 250 zetels. Dit is nodig, betogen zij, om de Kamer te versterken. Daarnaast wijzen zij erop dat de Tweede Kamer sinds de vorige uitbreiding in 1956 (van 100 naar 150 zetels) niet meer is gegroeid terwijl ons land 65% meer inwoners telt. Ook internationaal vergeleken telt ons parlement weinig leden, stellen Bikker en Dassen. Voeg daarbij dat de wereld en de wetgeving steeds complexer worden, en de logische conclusie lijkt te zijn dat uitbreiding met 100 extra zetels onontkoombaar is.
Maar het is een misvatting dat groter gelijk staat aan sterker. Het Franse parlement, zo blijkt ook uit een in hun eigen nota opgenomen grafiek, telt relatief veel leden. Dit parlement is echter notoir zwak. Een vergadering is niet krachtiger als er meer mensen aan deelnemen. De Poolse landdag in de 17e en 18e eeuw was bijzonder omvangrijk. Een ‘Poolse landdag’ is echter synoniem geworden voor krachteloos.
De Verenigde Staten tellen bijna 20 keer zoveel inwoners als Nederland. Toch is hun Huis van Afgevaardigden ‘slechts’ 3 keer zo groot als onze Tweede Kamer. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de Amerikaanse Senaat de belangrijkste ‘kamer’ in het Congres vormt. De Amerikaanse Senaat is kleiner dan onze Tweede Kamer. Maar bepaald niet machtelozer.
Voor zover onze Tweede Kamer zwak is hebben de parlementariërs (als collectief) dat aan zichzelf te wijten. Zij zijn het die maar al te vaak van incident naar incident hollen. Zij zijn het die motie na motie indienen in de hoop daarmee het nieuws te halen. Zij zijn het die zich laten insnoeren door een gedetailleerd coalitieakkoord, of voor zover zij tot de oppositie horen meest coûte que coûte negatieve kritiek op de coalitie spuien in plaats van constructief te werk te gaan. En zij zijn het die zich, zowel coalitie als oppositie, in een strak keurslijf laten rijgen (fractiediscipline) in plaats van het grondwettelijk gebod navolgen om zonder last te oordelen.
Bikker en Dassen onderkennen dat Kamerleden zich nu te veel door incidenten laten leiden. Daarom stellen zij tevens meer ‘visiedebatten’ voor. Dat is in beginsel een goede zaak, maar de kans daarop wordt met meer Kamerleden eerder kleiner dan groter. Méér Kamerleden betekent nog meer specialistische portefeuilles. Dat vergroot niet de kans dat een Kamerlid een samenhangende visie ontwikkelt. En als hij of zij die al heeft, dan moet deze ook geuit kunnen worden. Zolang de huidige fractiediscipline leidend blijft, zullen andere leden dan de fractievoorzitters amper kans krijgen een bredere visie te ontvouwen.
Natuurlijk moet wetgeving met kennis van zaken worden beoordeeld. Maar voor het technisch doorvlooien van concept-wetten zijn niet meer Kamerleden nodig. Dat kunnen (zo nodig wat meer) medewerkers ook doen. Een Kamerlid moet vooral bepalen of het doel van het wetsvoorstel juist is. En of het wel nodig is. Het is beter om de hoeveelheid wetgeving aan te passen aan het aantal Kamerleden dan andersom; misschien kan dat de onbedwingbare regelzucht inperken. Dan moeten Kamerleden daar natuurlijk wel alert op zijn. Voor het ondersteunen in de ontwikkeling van visies ten slotte heeft een Kamerlid niet meer collega’s nodig maar een beter geoutilleerd wetenschappelijk bureau. Juist zulke ondersteuning is internationaal vergeleken in Nederland nogal calvinistisch geregeld.
Ook als er aan de omvang van de Kamer en aan de fractiediscipline niets verandert is er voor in ieder geval de fractievoorzitters geen enkel beletsel om zich op hoofdlijnen te richten en, als ze die hebben, hun grotere visie te ontvouwen. Behalve dan het nu toegestane aantal interrupties. Het zou al heel wat schelen als men zou afspreken dat een Kamerlid eerst zijn of haar hele verhaal mag afmaken alvorens te worden geïnterrumpeerd. Eerst luisteren, pas dan in debat gaan. Zo moeilijk zou dat toch niet hoeven zijn?