Teruggave roofkunst: een emotionele afweging? Een bijdrage van Karel Wijdeveld

Emotie zou niet het uitgangspunt moeten zijn in teruggave roofkunst

Karel Wijdeveld

Wetenschappelijk medewerker

 

Op 19 februari jl. vond in Leiden de ondertekening plaats van de overdrachtsovereenkomst ten behoeve van de teruggave van maar liefst 113 voorwerpen uit de Rijkscollectie aan Nigeria. Het karakter van de overdracht was even vooruitstrevend – en om die reden zeer passend – als de nieuwe naam die het onderkomen droeg van dit diplomatieke onderonsje, te weten: het Wereldmuseum (voorheen: Museum Volkenkunde).

 

In dit museum te Leiden werd de overdrachtsovereenkomst ondertekend door minister Eppo Bruins (OCW) en Olugbile Holloway, directeur-generaal van de Nigeriaanse Nationale Commissie voor Musea en Monumenten. Volgens de minister is het doel van de teruggave “het herstel van een historisch onrecht dat nog altijd gevoeld wordt.” De grond van de teruggave van de kunststukken was een advies van de Commissie Koloniale Collecties.

 

De Commissie Koloniale Collecties adviseert de minister van OCW over teruggave-verzoeken van cultuurgoederen die zijn weggenomen in koloniale context. Een commissie die zich inzet voor het onderzoek naar en adviseren over eventuele teruggave van goederen ingeval er sprake is onvrijwillig bezitsverlies is mijns inziens welkom in een goed functionerende rechtsstaat. De teruggave van onvrijwillig bezitsverlies is immers haast altijd een zeer lastige juridische kwestie. Niet alleen worden deze kwesties gekenmerkt door een nadrukkelijke aanwezigheid van economische en emotionele belangen. Ook is het juridisch uitpluizen of er mogelijkerwijs sprake was van onvrijwillig verlies van bezit een niet te benijden taak. In dezen spelen de formele en materiële omstandigheden van het moment van het eventueel onvrijwillig bezitsverlies een beslissende rol. Gezien de temporele factor waar de onderzoekers in kwestie ontegenzeggelijk mee te maken hebben, dient het onderzoek naar en uiteindelijke advies over kwesties van onvrijwillig bezitsverlies aan grondige zorgvuldigheid onderhevig te zijn.

 

In het straatje waar ‘zorgvuldigheid’ zich reeds heeft gehuisvest, passen ‘spoed’ of ‘haast’ er niet direct bij. In het besluit tot instelling van de Commissie Koloniale Collecties vond de minister van OCW het evenwel nodig om expliciet te vermelden dat ‘voortvarendheid’ wel degelijk noodzakelijk is. Uiteraard is nodeloze vertraging onwenselijk, maar de wijze waarop de minister de voortvarende gedachte onderbouwde, is ietwat bedenkelijk: “Nodeloze vertraging zou afbreuk doen aan de beleving van het gewenste herstel van onrecht.”

 

Zowel de minister als de commissie die tot een bepaald advies moet komen, laten zich zodoende in met een emotionele, abstracte en van variërende maatschappelijke krachten afhankelijke term, namelijk ‘beleving’. Door een dergelijke term op te nemen als één van de kernintenties van de werkwijze van de commissie heeft de commissie reeds op voorhand afbreuk gedaan aan het noodzakelijk integere karakter van haar werkwijze. Op deze wijze lijkt de beslissing of het advies al op voorhand vast te liggen en gaat men – doordat het beoogde doel vanaf het begin reeds in zicht is – mogelijkerwijs te eenvoudig of te laks om met de enorme zorgvuldigheid die in acht zou moeten worden genomen bij een dergelijk onderzoek.

 

Ooit waarschuwde de Deense filosoof Søren Kierkegaard de mens voor de fuik van de hype (de maatschappelijke tendens) voor de wetenschap: “Men is in onze tijd uit blijdschap over het resultaat vergeten dat het resultaat alleen maar waarde heeft wanneer het verworven is.” Dat we op onze hoede moeten zijn voor deze blijdschap blijkt reeds uit enige kritieken op de werkwijze van de commissie. Zo waarschuwde emeritus hoogleraar Museums, Collections and Society Pieter ter Keurs voor het gegeven dat thans de nodige juridische nuance soms lijkt te worden overgeslagen ten behoeve van het doel: teruggave van roofkunst.

 

De kritische blik op de wijze van teruggave van koloniale roofkunst past in een bredere discussie aangaande roofkunst die steeds meer aandacht lijkt te generen. Zo hield het Mauritshuis van september 2023 tot en met januari 2024 een tentoonstelling over roofkunst, werd de rechtszaak over de Krimschatten uitgebreid in de media geportretteerd, worden er symposia georganiseerd aangaande dit onderwerp en verschijnen er wetenschappelijke artikelen over de juridische gronden of versperringen van eventuele restitutie van roofkunst.

 

De juridische versperring die doorgaans teruggave van roofkunst in de weg staat is de zogeheten ‘bevrijdende verjaring’. De bevrijdende verjaring houdt in dat de rechtsvordering om een gestolen goed terug te krijgen, verloopt na een periode van twintig jaar nadat het goed zou zijn gestolen. In andere – doorgaans common law – rechtssystemen wordt een andere verjaringssystematiek gehanteerd. Zo geldt in het rechtssysteem van de staat New York (VS) dat de verjaringstermijn pas intreedt op het moment dat de (oorspronkelijk) rechthebbende zijn goed heeft teruggevraagd van de bezitter en deze afgifte heeft geweigerd. Een dergelijke juridische basis lijkt de Nederlandse overheid aangaande de teruggave van koloniale roofkunst te hanteren. In de voorgaande zin dient de nadruk te liggen op het woord ‘lijkt’, daar de juridische basis voor teruggave van koloniale roofkunst zo goed als afwezig lijkt. Het gaat immers om de beleving!

 

Met het voorgaande poog ik geenszins afbreuk te doen aan de teruggave van roofkunst in het algemeen of de teruggave van koloniale roofkunst specifiek. Zoals ik reeds aangaf: een commissie die zich inzet voor teruggave van goederen ingeval er sprake is onvrijwillig bezitsverlies, kan niet direct als vreemd onderdeel van een rechtsstaat worden aangemerkt. Wat mij echter wel de nodige verbazing oplevert, is dat de Nederlandse overheid in dit geval lijkt te doen aan cherrypicking.

 

De eerste vorm van cherrypicking ziet op de keuze van de juridische basis die de Nederlandse overheid hanteert voor de restitutie van koloniale roofkunst. In het specifieke geval van teruggave van koloniale roofkunst wordt immers niet gekeken naar de naar Nederlands recht gehanteerde verjaringstermijn. Een dergelijke houding aangaande het Nederlands recht kan voor burgers in civiele procedures verwarrend zijn en kan wellicht zelfs leiden tot rechtsonzekerheid.

 

Een tweede vorm van cherrypicking ziet op de specifieke keuze van de soort kunst en de soort rechthebbende die de Nederlandse overheid extra bescherming tracht te bieden. Restitutie van roofkunst is een breder juridisch probleem dan louter restitutie van koloniale roofkunst. In 2021 heeft de minister van OCW dit ook onderschreven en heeft toegezegd dat het restitutiebeleid ook aangaande andere cultuurgoederen, zoals geroofde kunst die oorspronkelijk van Joodse eigenaren was, zal intensiveren. In tegenstelling tot koloniale roofkunst kent het restitutiebeleid voor andere cultuurgoederen echter niet de door de minister vereiste ‘voortvarendheid’. Zoals gezegd, is die voortvarendheid niet direct wenselijk omwille van zorgvuldigheid die inherent zou moeten zijn aan het onderzoek naar en uiteindelijke advies over de teruggave van cultuurgoederen. Het is evenwel apart dat voor de ene soort cultuurgoederen de ‘beleving’ (en daarmee voortvarendheid) wel een doorslaggevende rol lijkt te spelen en voor de andere soort niet.

 

De teruggave van koloniale roofkunst lijkt zodoende op het eerste gezicht een fraai staaltje moderne dekolonisatie. Toch kunnen de nodige kanttekeningen worden geplaatst bij de emotionele intentie van de teruggave, daar deze invloed heeft op het formele aspect van de teruggave. In dezen helpt het ook niet dat de voorzitter van de commissie die dit onafhankelijke en zuivere onderzoek mag verrichten zelf in een vorige commissie (waar kunnen wij onze commissie aanmelden ten behoeve van de promotie van de liberale levensstijl?) reeds pleitte voor een ‘onvoorwaardelijke teruggave van cultuurgoederen uit voormalige Nederlandse koloniën’. De juridische en wetenschappelijke basis kent (mede) hierdoor manke pootjes, maar gelukkig staat de beleving fier overeind.